Artikel
1
1
Het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, bedoeld in de artikelen 415a, eerste lid, en 415g, eerste volzin, van het Wetboek van Koophandel, wordt verhoogd met:
-
a)
de geldswaarde van kost aan boord vastgesteld overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 13, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964; en
-
b)
indien de schepeling, behorende tot het civiele dienstpersoneel, laatstelijk een functie vervulde waarbij voor het bepalen van het hem toekomende loon met het ontvangen van fooien of dergelijke prestaties van derden rekening is gehouden, met het bedrag aan fooien vastgesteld overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 12 van de Wet op de loonbelasting 1964.
2
In afwijking van het eerste lid wordt het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon evenwel niet verhoogd voorzover de in de onderdelen a en b bedoelde bestanddelen eindheffingsbestanddelen zijn als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen b tot en met g, van de Wet op de loonbelasting 1964.