Artikel
1
1
Voor de toepassing van de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als werknemer beschouwd degene, die wegens ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld ingevolge de verplichte verzekering wordt verleend:
-
a.
over de zaterdagen en de zondagen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, dan wel op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 29, derde lid, of artikel 32 van de Ziektewet;
-
b.
op grond van artikel 44, eerste lid, van de Ziektewet, mits de periode, waarover op grond van dit artikel geen ziekengeld wordt verleend, voorafgaat aan of een onderbreking vormt van een periode, waarover wel ziekengeld wordt verleend, dan wel volgt op een periode, waarover ziekengeld wordt verleend, en onmiddellijk voorafgaat aan een tijdvak, waarover recht bestaat op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%.
2
Voor de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is het bepaalde in het vorige lid niet van toepassing, indien de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.