Wet van 11 december 1968, tot vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade

Wet vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het sedert het in werking treden van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen wenselijk is een nadere wettelijke regeling tot stand te brengen inzake de vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

Verdrag: het op 19 juni 1951 gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114), alsmede het op 28 augustus 1952 gesloten Protocol bij dit Verdrag nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantische Verdrag (Trb. 1953, 11);

krijgsmacht en civiele dienst: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Verdrag;

NAVO-motorrijtuigen: een motorrijtuig in de zin van artikel 1 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, dat als dienstvoertuig in gebruik is bij een krijgsmacht of bij een civiele dienst.

Artikel

3

Artikel

4

Het bepaalde in het vorige artikel is niet van toepassing, tenzij verrekening plaatsvindt volgens de regels bij het Verdrag gesteld:

  • a.

    wanneer de aansprakelijkheid voor de schade rust op hem die zich door diefstal of geweldpleging de macht over het NAVO-motorrijtuig heeft verschaft of op hem, die, van de diefstal of geweldpleging wetende, het NAVO-motorrijtuig zonder geldige reden gebruikt;

  • b.

    met betrekking tot schade, geleden door:

    • 1e.

      een partij bij het Verdrag;

    • 2e.

      de tot een krijgsmacht of civiele dienst behorende personen van vreemde nationaliteit;

    • 3e.

      de aansprakelijke persoon;

    • 4e.

      de echtgenote van de onder 2e en 3e genoemde personen, alsmede hun bloed- en aanverwanten in de rechte linie, mits dezen bij hen inwonen en door hen worden onderhouden.

Artikel

5

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Defensie, W. DEN TOOM.
De Minister van Justitie, C.H. F. POLAK.
De Minister van Buitenlandse Zaken, J. LUNS.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.