Besluit van 18 februari 1969, houdende toepassing van artikel 6, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

Besluit ex artikel 6, derde lid, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid a.i. van 6 februari 1969, Directoraat-Generaal voor Algemene Beleidsaangelegenheden, Directie Arbeidsverhoudingen, no. 110.105;
Gezien het advies van de Stichting van de Arbeid van 5 februari 1969 no. 30926 P/Bu;
De Raad van State gehoord (advies van 12 februari 1969, no. 32c);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 14 februari 1969, Directoraat-Generaal voor Algemene Beleidsaangelegenheden, Directie Arbeidsverhoudingen, No. 110.135;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

I

Voor de toepassing van het bij of krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bepaalde wordt mede onder loon verstaan het vrije genot van:

  • a.

    kost en inwoning;

  • b.

    maaltijden;

  • c.

    bewassing;

  • d.

    vuur;

  • e.

    licht;

  • f.

    water;

  • g.

    een woning;

  • h.

    kleding voor een kind, dat werkzaam is in de onderneming van zijn ouders;

  • i.

    huisvesting:

    • 1e.

      aan boord van binnenschepen - andere dan vissersvaartuigen - en van baggermateriaal;

    • 2e.

      aan boord van zeeschepen, andere dan vissersvaartuigen;

    • 3e.

      aan boord van vissersvaartuigen;

    • 4e.

      in pakwagens voor werknemers, in dienst van kermisexploitanten.

Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, B. ROOLVINK.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.