Artikel
1
Algemene bepaling
1
Hetgeen in deze beschikking nopens de duur van de vakantie van de bekleder van enig ambt of van enige betrekking is bepaald, geldt slechts voor de ambtenaar en de arbeider, op wie onderscheidenlijk hoofdstuk V van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en paragraaf 3 van hoofdstuk III van het Arbeidsovereenkomstenbesluit van toepassing is en die in het kalenderjaar, waarover de aanspraak op vakantie bestaat, gedurende langer dan zes maanden in dat ambt of in die betrekking werkzaam zijn.
2
Tenzij deze aanspraak lager is, treedt de aanspraak op vakantie, toegekend in de artikelen 2 tot en met 5, in de plaats van die, welke voortvloeit uit artikel 24, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of uit artikel 23, eerste lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit.