Artikel
1
Ingesteld wordt een Commissie Bijzonder Jeugdwerk in Internaatsverband, hierna te noemen: de commissie.
Besluit:
Ingesteld wordt een Commissie Bijzonder Jeugdwerk in Internaatsverband, hierna te noemen: de commissie.
De commissie heeft tot taak:
zich op de hoogte te houden van al hetgeen van belang is met betrekking tot de ontwikkeling van het bijzonder jeugdwerk;
het bevorderen van het overleg tussen de rijksoverheid en het particulier initiatief, betrokken bij het bijzonder jeugdwerk;
de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, hierna te noemen: de minister, op diens verzoek of eigener beweging schriftelijk voorstellen te doen omtrent te nemen maatregelen met betrekking tot het bijzonder jeugdwerk in internaatsverband.
De leden van de commissie, bedoeld in artikel 3, sub 2, worden benoemd door de minister, voor een tijdvak van drie jaar.
Jaarlijks treedt een/derde van het aantal commissieleden, bedoeld in artikel 3, sub 2, af volgens een door de commissie vast te stellen rooster.
De commissie kiest uit haar midden een voorzitter en een secretaris.
De minister zal de commissie alle informatie verschaffen over zaken betreffende het beleid en de uitvoering van het bijzonder jeugdwerk in internaatsverband, welke nodig is voor het overleg.
De commissie kan met inachtneming van de bepalingen van deze beschikking haar werkzaamheden en de werkwijze van de secretarie nader regelen.
De kosten, voortvloeiende uit de door of namens dan wel in opdracht van de commissie verrichte werkzaamheden komen, na verkregen goedkeuring van de minister, ten laste van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.
Aan de niet-ambtelijke leden van de commissie wordt een vacatiegeld toegekend, waarvan het bedrag nader zal worden vastgesteld.
Aan de leden van de commissie wordt uit 's rijks kas vergoeding voor reis- en verblijfkosten verleend volgens de regelen, welke voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten wegens reizen voor 's rijks dienst gelden of zullen gelden voor categorie A.
Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt met inachtneming van de terzake geldende bepalingen van het Besluit post- en archiefzaken rijksadministratie 1950 (Stb. K 425) op overeenkomstige wijze als ten Departemente van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.
De bescheiden worden bij opheffing van de commissie opgenomen in het archief van het departement.