Rijkssubsidieregeling bureaus voor levens- en gezinsvragen

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
Overwegende:
dat het in verband met de gewijzigde maatschappelijke behoeften aanbeveling verdient de Subsidieregeling voor bureaus voor levens- en gezinsmoeilijkheden (Stcrt. 1957, 138) te herzien en subsidiabel te stellen het geven van voorlichting inzake levens- en gezinsvragen, alsmede advies en hulp met betrekking tot het geslachtsleven, voor zover beide laatste niet kunnen worden behartigd in het kader van de uitoefening van de geneeskunde door de huisarts;

Besluit:

Par.

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.
de minister:

de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk;

b.
instelling:

een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, die krachtens haar statuten een of meer van de in de artikelen 4 en 5 subsidiabel gestelde taken verricht;

c.
centraal orgaan:

een rechtspersoonlijkheid bezittend landelijk orgaan, dat adviserend en stimulerend optreedt voor instellingen, werkend vanuit dezelfde geestelijke of functionele achtergrond:

d.
contactcommissie:

het landelijk orgaan, dat ten aanzien van de centrale organen coördinerend optreedt;

e.
provinciaal contactorgaan:

een commissie, in overeenstemming met het provinciaal bestuur ingesteld door de Provinciale Raad voor de Maatschappelijke Dienstverlening en Provinciale Raad voor de Volksgezondheid gezamenlijk, die de regionale planning mede bevordert;

f.
het bureauhoofd

het hoofd van een provinciaal bureau van het hoofdbureau Landelijk Contact van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.

Artikel

2

Wijzigingen in de statuten en in de werkwijze van het centraal orgaan of van de instelling dienen ter kennis van de minister te worden gebracht.

Artikel

3

Subsidie op grond van deze regeling wordt verleend voor zover de wetgever de nodige gelden heeft toegestaan.

Par.

2

De instelling

Artikel

4

De instelling vervult een of meer van de volgende taken:

  • a.

    het geven van individuele of groepsgewijze (sociale) behandeling gericht op het voorkomen en opheffen van stoornissen in de tussenmenselijke verhoudingen;

  • b.

    het (doen) geven en/of begeleiden van voorlichting aan daarvoor in aanmerking komende groepen c.q. personen over het huwelijks-, gezins- en geslachtsleven en de daarmede verband houdende vraagstukken, ter bevordering van de tussenmenselijke verhoudingen;

  • c.

    het op aanvraag verstrekken van informatie, advies en (sociale) consultatie ‘aan degenen, die hetzij in georganiseerd verband, hetzij in een vrij beroep werkzaamheden verrichten op terreinen, verwant aan die van de instelling, ten behoeve van een kwalitatief betere praktijkvoering c.q. taakbehartiging.

Artikel

5

De instelling kan ook inzake vragen van geboorteregeling, geslachtsleven en huwelijksvoorbereiding advies en hulp verlenen:

  • a.

    als tijdelijke taak, voor zover deze werkzaamheden niet of nog niet volledig door de huisartsen worden verricht;

  • b.

    als een eigen taak, indien de vragen verband houden met bijzondere omstandigheden van persoonlijke aard of in de tussenmenselijke verhoudingen.

Artikel

6

Daarnaast kan de instelling verrichten:

  • a.

    de selectie en de inhoudelijke en methodische vorming van medewerkers voor de voorlichting aan groepen;

  • b.

    de bevordering van de deskundigheid van daarvoor in aanmerking komende functionarissen en medewerkers van de eigen instelling alsmede van functionarissen, werkzaam in andere werkvormen.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Par.

3

De contactcommissie

Artikel

13

Artikel

14

De contactcommissie kan beschikken over:

  • a.

    een secretaris,

  • b.

    één of meer beleidsmedewerkers.

Artikel

15

De contactcommissie adviseert de minister op verzoek of eigener beweging omtrent de algemene uitgangspunten van het te voeren beleid.

De taakopdracht inzake studie, overleg en advies, welke zij zichzelve ten deze stelt, behoeft de goedkeuring van de minister.

Artikel

16

Behoudens het bepaalde in de artikelen 19, 24, 25, 38, 39, 46 en 47 zijn de bepalingen van de paragrafen 4 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing op de contactcommissie en de centrale organen.

Par.

4

Bepalingen voor het verlenen van subsidie

Artikel

17

Voor subsidie op grond van deze regeling kunnen in aanmerking komen:

  • a.

    plaatselijke en regionale instelling;

  • b.

    de contactcommissie;

  • c.

    de centrale organen, voor uitvoering van taken, bedoeld in artikel 6.

Artikel

18

Subsidie wordt verleend indien:

  • a.

    de functionarissen en medewerkers werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van en volgens richtlijnen te geven door het bestuur van de instelling;

  • b.

    met de functionarissen en medewerkers een schriftelijke overeenkomst wordt aangegaan en de taakomschrijvingen van de functionarissen en medewerkers door het bestuur schriftelijk worden vastgelegd;

  • c.

    de zwijgplicht van de functionarissen en medewerkers door het bestuur wordt geëerbiedigd.

Artikel

19

De instelling dient met betrekking tot de wijze van uitvoering van haar werkzaamheden op systematische wijze voor registratie, rapportage en dossiervorming zorg te dragen.

Artikel

20

Par.

5

Grondslag en berekening van het subsidie

Artikel

21

Het subsidie wordt verleend in de vorm van een bijdrage in de voor subsidie in aanmerking komende uitgaven voor:

  • a.

    salarissen en diverse op de salarissen rustende kosten, c.q. honoraria

  • b.

    apparaatskosten;

  • c.

    de niet op personele kosten berustende subsidiabele kosten van activiteiten;

  • d.

    kosten, verbonden aan selectie en vorming van functionarissen en medewerkers.

Artikel

22

De bijdrage bedraagt:

  • a.

    95 pct. voor de contactcommissie en voor de centrale organen

  • b.

    95 pct. voor de instelling, welke alle in artikel 4, onder a en b, en een of meer van de in artikel 5 genoemde taken vervult, mits deze van redelijke omvang zijn;

  • c.

    90 pct. voor de instelling, welke slechts één of enkele van de taken vervult.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Indien een functie vacant wordt na een dienstverband van een aaneengesloten periode van minstens één jaar, wordt nog gedurende ten hoogste zes maanden subsidie in de in artikel 26 bedoelde apparaatskosten verleend, met dien verstande dat het subsidie berekend wordt over de helft van het in aanmerking komende percentage, vermeld in kolom 3 van de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Niet als salaris worden aangemerkt:

  • a.

    vergoedingen voor overwerk, met dien verstande, dat wanneer een functionaris met volledige dagtaak in dienst van de instelling daarenboven als medewerker voor de groepsvoorlichting wordt ingeschakeld, de kosten van zijn honorarium niet als vergoeding voor overwerk worden aangemerkt;

  • b.

    gratificaties en andere bijzondere beloningen;

  • c.

    vergoedingen ter bestrijding van bepaalde kosten.

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Als specifieke kosten, bedoeld in artikel 21, onder c en d, worden voor de subsidierekening beschouwd die kosten, welke onmiddellijk met de activiteiten samenhangen, in zoverre deze bestaan uit:

  • kosten, verband houdende met het tot stand brengen, het aankopen en gebruiken van voorlichtingsmateriaal;

  • algemene voorlichtingskosten;

  • kosten voor studie, research en documentatie;

  • propagandakosten;

  • kosten, verband houdende met scholingscursussen, scholingsbijeenkomsten en instructiedagen ten behoeve van functionarissen en (potentiële) medewerkers.

Artikel

34

Het subsidie wordt naar boven afgerond op hele guldens.

Par.

6

Indiening van en beslissing op subsidieaanvragen

Artikel

35

Artikel

36

Indien voor de eerste maal subsidie wordt gevraagd, moeten behalve het subsidieaanvraagformulier de volgende bescheiden worden overgelegd:

  • a.

    een omschrijving van de gronden, waarop subsidie wordt aangevraagd;

  • b.

    een gewaarmerkt exemplaar van de statuten;

  • c.

    een beschrijving van de organisatievorm, de onderscheiden werkterreinen, de werkwijze en het programma van de voorgenomen activiteiten;

  • d.

    een beschrijving van de in artikel 7 bedoelde interne en externe samenwerking;

  • e.

    een begroting voor het jaar, waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • f.

    een verklaring, waaruit blijkt dat subsidie bij de betrokken provinciale c.q. gemeentelijke overheid is aangevraagd.

Artikel

37

De beslissingen over subsidieaanvragen worden door de minister medegedeeld aan het bestuur, dat de aanvraag heeft ingediend.

Afschrift van deze beslissing wordt aan de betrokken gemeentelijke overheid gezonden.

Artikel

38

Artikel

39

Met het oog op het bevorderen van planning en programmering vraagt de minister advies van het provinciaal bestuur inzake in de provincie getroffen en nog te treffen voorzieningen. Voor het uitbrengen van dit advies hoort het provinciaal bestuur het provinciaal contactorgaan alsmede de betrokken gemeentebesturen. Het provinciaal bestuur kan dienaangaande ook eigener beweging advies aan de minister uitbrengen.

Artikel

40

Artikel

41

Indien het bestuur zich niet met het subsidie, zoals dit definitief is vastgesteld, kan verenigen, kan het zich binnen 4 maanden na de datum van verzending van de beschikking met een gemotiveerd verzoek om herziening tot de minister wenden. De minister geeft het bestuur binnen 3 maanden na de datum van ontvangst van het verzoek schriftelijk kennis van zijn beslissing.

Par.

7

Vaststelling en uitbetaling van het subsidie

Artikel

42

Artikel

42 a

Artikel

43

Artikel

44

Door aanvaarding van het toegekende subsidie neemt de instelling op zich een te veel ontvangen bedrag te restitueren na ontvangst van een mededeling, waaruit blijkt, dat het subsidie of een voorschot daarop is herzien.

Artikel

45

Indien blijkt, dat opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, of indien de voorwaarden van deze regeling niet zijn nageleefd, is de minister gerechtigd het verleende subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen en kan hij verdere subsidieverlening weigeren.

Par.

8

Toezicht en controle

Artikel

46

Het bureauhoofd oefent toezicht uit op de regionale en plaatselijke instellingen welke binnen zijn ambtsgebied zijn gevestigd. Bij de uitoefening van dit toezicht houdt hij bij voortduring contact met de betrokken regionale inspecteurs van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.

Artikel

48

Artikel

49

Onverminderd het bepaalde in artikel 18, onder c, is de instelling verplicht aan door de minister aan te wijzen ambtenaren alle bescheiden te tonen en alle inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De instelling onderwerpt zich aan controle vanwege de minister.

Par.

9

Bijzondere bepalingen en slotbepalingen

Artikel

50

Artikel

51

Voor zover een bureau voor levens- en gezinsvragen op de datum van inwerkingtreding van deze regeling nog niet of slechts ten dele voldoet aan de in deze regeling gestelde voorwaarden omtrent organisatie, samenwerking, werkwijze en personeelsbestand, kan de minister gedurende een van geval tot geval te bepalen overgangsperiode van deze regeling afwijken, indien redelijkerwijs verwacht kan worden, dat binnen deze periode alsnog aan deze voorwaarden zal worden voldaan.

Artikel

52

Indien door toepassing van deze regeling de kosten van een functionaris, die bij een op grond van de Subsidieregeling voor bureaus voor levens- en gezinsmoeilijkheden gesubsidieerde instelling in dienst is, niet meer of niet geheel voor subsidie in aanmerking komen, zal de subsidiëring met inachtneming van verkregen rechten worden voortgezet volgens de salarismaxima, vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel

53

De Subsidieregeling voor bureaus voor levens- en gezinsmoeilijkheden (Stcrt. 1957, 138) wordt, gerekend van 1 januari 1970, ingetrokken, met dien verstande, dat zij voor de tot en met het jaar 1969 toe te kennen of toegekende subsidies van toepassing blijft.

Artikel

54

Deze regeling kan worden aangehaald als: Rijkssubsidieregeling bureaus voor levens- en gezinsvragen.

Artikel

55

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1970.

Zij zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer.

De staatssecretaris voornoemd, H. J. van dePoel

Bijlage

1

Functionarissen en medewerkers

  • 1.

    Functionarissen:

    a.
    Beleidvoerende kracht:

    degene, die voldoet aan de in de bij deze regeling behorende bijlage 3 gestelde taakomschrijving; hij kan niet de werkzaamheden van de hieronder genoemde overige functionarissen en medewerkers verrichten;

    b.
    zenuwarts:

    een arts, die in het register van erkende specialisten van de Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst is ingeschreven voor het specialisme zenuw- en zielsziekte;

    c.
    gynaecoloog:

    een vrouwenarts, als zodanig ingeschreven in het specialistenregister van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst;

    d.
    sexuoloog;

    een zenuwarts of arts, deskundig op het gebied van de sexuologie (de leer van het menselijk liefde- en geslachtsleven);

    e.
    arts:

    degene, die met goed gevolg het artsexamen heeft afgelegd en de bevoegdheid heeft de geneeskunst uit te oefenen;

    f.
    psycholoog;

    degene, die het doctoraal examen met hoofdvak psychologie met goed gevolg heeft afgelegd;

    g.
    pedagoog:

    degene, die het doctoraal examen opvoedkunde met goed gevolg heeft afgelegd, dan wel in het bezit is van de akten M.O. Pedagogiek A en B;

    h.
    geestelijke of geestelijk raadsman:

    degene, die door het kerkgenootschap, waartoe hij behoort, als zodanig is toegelaten, dan wel degene, die door het Humanistisch Verbond als zodanig is aangewezen;

    i.
    jurist:

    degene, die het doctoraal examen in het Nederlands recht met goed gevolg heeft afgelegd;

    j.
    supervisor;

    de maatschappelijk werker, die in het bezit is van het diploma van een der voortgezette opleidingen in case-work, genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 4; in aanvulling op de daar genoemde opleidingen dient men in het bezit te zijn van een getuigschrift van de Cursus Supervisor, dan wel van de Werkgroep Supervisoren;

    k.
    gespecialiseerd maatschappelijk werker:

    een maatschappelijk werker, die in het bezit is van het diploma van een der voortgezette opleidingen in case-work, genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 4, alsmede een maatschappelijk werker met een voor het werk specifieke geschiktheid en ervaring;

    l.
    groepswerker:

    degene, die een opleiding aan een ingevolge de wet op het voortgezet onderwijs gesubsidieerde school voor maatschappelijk werk met studie gericht op groepswerkmethodieken heeft voltooid;

    m.
    maatschappelijk werker:

    degene, die in het bezit is van het diploma van een ingevolge de wet op het voortgezet onderwijs gesubsidieerde school voor maatschappelijk werk;

    n.
    K. en O. voorlichtingsdeskundige;

    degene, die in het bezit is van de akte N XX;

    o.
    verpleegster:

    degene, die in het bezit is van het diploma A voor ziekenverpleging, met de aantekening voor wijkverpleging;

  • 2.

    Medewerkers;

    a.
    gespreksleider:

    degene, die een vormingscursus voor gespreks- of discussieleiders van een centraal orgaan of een daarbij aangesloten instelling met goed gevolg heeft doorlopen, alsmede de onder 11 genoemde groepswerker;

    b.
    spreker:

    degene, die een vormingscursus voor sprekers van een centraal orgaan of een daarbij aangesloten instelling met goed gevolg heeft doorlopen, alsmede de onder 1 als functionarissen genoemde deskundigen, met uitzondering van de beleidvoerende kracht;

    c.
    filmbegeleider:

    degene, die een vormingscursus voor filmbegeleiders van een centraal orgaan of een daarbij aangesloten instelling met goed gevolg heeft doorlopen;

    d.
    ouderparen:

    echtparen met kinderen, geselecteerd ten behoeve van de voorlichting in kleiner en ruimer groepsverband omtrent huwelijkse sexualiteitsbeleving, gezinsopbouw e.d.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, H. J. van dePoel .

Bijlage

2

(behoort bij de artikelen 23, 25, 26, 27 en 28)

Vaste volgnummers, gehanteerd in de vigerende subsidiecirculaires

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Anciënniteit

Functies

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

Grondslag apparaatskosten 2)Voor functionarissen en medewerkers, werkzaam op honorariumbasis, worden geen apparaatskosten in berekening genomen.

Volgnummers 1)De hiermede corresponderende salarisbedragen in de betreffende categorieen zijn als zodanig onderworpen aan dezelfde verhogingen en verlagingen als die, waarvan de bezoldiging van ambtenaren met overeenkomstige salarissen volgens het Bezoldigingsbesluit Burgelijke Rijksambtenaren 1948 is onderworpen.

A.

Contactcommissie

1. Secretaris

52

54

56

58

60

62

64

66

50 pct. van het laatste volgnummer van kolom 2 per 1 januari van het subsidiejaar

2. Beleidsmedewerker

40

42

44

46

48

50

52

54

56

B.

1. Vormingsdeskundige

40

42

44

46

48

50

52

54

56

idem als A 1 en 2

C.

1. Beleidvoerende kracht

52

54

56

58

60

62

64

66

2. Psychiater

80

82

84

86

88

90

92

94

96

3. Gynaecoloog

80

82

84

86

88

90

92

94

96

4. Sexuoloog

a. psychiater

80

82

84

86

88

90

92

94

96

b. arts

52

54

56

58

60

62

64

66

6. Psycholoog

52

54

56

58

60

62

64

66

50 pct. van de laatste volgnummers van kolom 2 per 1 januari van het subsidiejaar, voor functionarissen en medewerkers, welke in fulltime dienstverband werken;

7. Pedagoog

52

54

56

58

60

62

64

66

8. Geestelijke/geestelijk raadsman

52

54

56

58

60

62

64

66

9. Jurist

40

42

44

46

48

50

52

54

56

10. Supervisor

28

30

32

34

36

38

40

30 pct. van de laatste volgnummers van kolom 2 per 1 januari van het subsidiejaar voor functionarissen en medewerkers, welke in ten minste half-time vast dienstverband werken.

11. Gesp. maatsch. werker (art. 25 derde lid)

32

34

36

38

40

42

44

46

12. Gesp. maatsch. werker (art. 25 vierde lid)

28

30

32

34

36

38

40

13. Overige gesp. maatsch. werker

22

24

26

27

28

29

30

31

32

33

14. Groepswerker

22

24

26

27

28

29

30

31

32

33

15. Maatschappelijk werker

16

18

20

21

22

23

24

25

26

27

16. K. en O. voorlichtingsdeskundige

22

24

26

27

28

29

30

31

32

33

17. Medewerker (art. 26, 1e lid)

28

30

32

34

36

38

40

18. Verpleegster

12

14

16

17

18

19

20

21

22

23

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, H. J. van dePoel .

Bijlage

3

Taakbeschrijving van een beleidvoerende kracht van een bureau voor levens- en gezinsvragen

  • 1.

    Binnen de instelling:

    • a.

      het voorlichten en adviseren van het het bestuur inzake een goede beleidsvorming;

      het voorbereiden van beleidsbeslissingen door het bestuur;

      het dragen van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het bestuursbeleid;

    • b.

      het zorgdragen voor een goede bedrijfsvoering en materiële toerusting van de instelling;

      het voeren van het personeelsbeleid;

      het zorgdragen voor de financiering, incl. contacten met de overheid;

      het geven van leiding aan de administratie;

    • c.

      het opzetten en in stand houden van een goede organisatie, welke in haar technisch en inhoudelijk functioneren is afgestemd op de maatschappelijke behoefte;

      het door het voeren van intern overleg volgen van het werk teneinde de taken binnen de instelling adequaat te kunnen blijven vervullen.

  • 2.

    Samenwerking:

    • a.

      met het oog op het verkrijgen van een sluitend patroon van dienstverlening op het terrein van de bureaus voor levens- en gezinsvragen waar nodig voorzieningen tot stand brengen;

    • b.

      het bijdragen tot en bevorderen van een georganiseerde samenwerking met andere voorzieningen, teneinde te komen tot een juist gebruik maken van elkaars mogelijkheden, gebaseerd op een inzicht in de bij andere voorzieningen levende behoeften aan aktiviteiten van het bureau voor levens- en gezinsvragen;

    • c.

      het – mede door het voeren van propaganda – stimuleren van de voorlichtingswerkzaamheden, hetzij door gebruikmaking van de eigen mogelijkheden, hetzij in het kader van andere voorzieningen.

  • 3.

    Overige inhoudelijk – organisatorische taken:

    • a.

      het organiseren van de functie van (sociale) consultatie en informatie;

    • b.

      het organiseren van de vorming in dienstverband van de eigen functionarissen en medewerkers;

    • c.

      het organiseren van de werving, selectie en vorming van medewerkers voor de voorlichting aan groepen;

    • d.

      het verrichten van werkzaamheden benodigd voor een periodieke peiling van de behoefte aan de onderhavige dienstverlening in de samenleving.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, H. J. van dePoel .

Bijlage

4

Voortgezette opleidingen

  • 1.

    Voortgezette opleidingen van maatschappelijk werkers, verbonden aan de school voor maatschappelijk werk ‘Sociale Academie’, onder beheer van de Vereniging tot opleiding voor Sociaal-Pedagogische Beroepen, Karthuizersplantsoen 2, te Amsterdam.

  • 2.

    Prot. Chr. Voortgezette opleiding van maatschappelijk werkers, onder beheer van de Stichting Samenwerkende Instituten voor Sociale Arbeid, Weteringschans 263, te Amsterdam.

  • 3.

    R.K. Voortgezette opleiding van maatschappelijk werkers, onder beheer van de Stichting Katholiek Instituut voor Voortgezette Sociaal-Pedagogische Opleidingen, Batavierenweg 96–98, te Nijmegen.

  • 4.

    Voortgezette Opleiding van maatschappelijk werkers, verbonden aan de Sociale Academie, Oosterhamriklaan 65, te Groningen.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, H. J. van dePoel .