Wet van 26 november 1970, houdende regelen in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging

Wet inzake de luchtverontreiniging

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is regelen te stellen in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

luchtverontreiniging: de aanwezigheid in de buitenlucht van verontreinigende stoffen;

verontreinigende stoffen: vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radio-actieve stoffen in de zin van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82), die in de lucht, op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen, hetzij nadeel voor de gezondheid van de mens of hinder voor de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen toebrengen aan dieren, planten of goederen;

brandstof: een stof - met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen - dienende voor verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten, bij welke verbranding verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken;

toestel: een toestel of met een toestel uitgerust vervoermiddel van waaruit verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken, een en ander - voorzover dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald - met inbegrip van de daaraan verbonden uitlaatleidingen;

vervoermiddel: een vaartuig, rij- of voertuig of luchtvaartuig;

verontreinigende handeling: gedraging waardoor één of meer verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken, die niet voortvloeit uit het normale gebruik van een toestel of brandstof en niet wordt verricht in een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is;

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar.

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Vervallen

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Hoofdstuk

III

Toestellen, brandstoffen en verontreinigende handelingen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

14a

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Afdeling

1

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Vervallen

Artikel

20a

Vervallen

Artikel

20b

Vervallen

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Vervallen

Artikel

30

Vervallen

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Vervallen

Afdeling

2

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Vervallen

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Vervallen

Artikel

37

Vervallen

Artikel

38

Vervallen

Afdeling

3

Artikel

39

Vervallen

Afdeling

4

Artikel

40

Vervallen

Artikel

41

Vervallen

Artikel

42

Vervallen

Hoofdstuk

V

Voorzieningen in het geval van bijzondere omstandigheden

Artikel

43

Artikel

44

De burgemeester van een gemeente waar zich de luchtverontreiniging voordoet, en de inspecteur kunnen Onze commissaris in de provincie verzoeken aan artikel 43, eerste lid, toepassing te geven.

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

De burgemeester van elk der betrokken gemeenten en de inspecteur kunnen Onze commissaris in de provincie verzoeken toepassing te geven aan artikel 48, eerste en derde lid.

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Een krachtens artikel 48, eerste lid, of 51, eerste of tweede lid, vastgesteld besluit wordt terstond door middel van radio en televisie bekendgemaakt en kan onmiddellijk daarna in werking treden. Van het besluit wordt vervolgens zo spoedig mogelijk mededeling gedaan in het provinciaal blad, onder vermelding van het tijdstip van de bekendmaking van dat besluit.

Artikel

53

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de uitoefening van de in de artikelen 43 en 48 t/m 52 vervatte bevoegdheden nadere regelen worden gesteld.

Hoofdstuk

VI

Artikel

54

Vervallen

Artikel

55

Vervallen

Artikel

56

Vervallen

Artikel

57

Vervallen

Artikel

58

Vervallen

Hoofdstuk

VII

Het bepalen van luchtverontreiniging

Artikel

59

Artikel

59a

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Vervallen

Artikel

64

Vervallen

Artikel

65

Vervallen

Artikel

66

Vervallen

Artikel

67

Vervallen

Artikel

68

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Beroep op de administratieve rechter

Artikel

69

Vervallen

Artikel

70

Vervallen

Artikel

71

Vervallen

Artikel

72

Vervallen

Artikel

73

Vervallen

Artikel

74

Vervallen

Artikel

75

Vervallen

Artikel

76

Vervallen

Artikel

77

Vervallen

Artikel

78

Vervallen

Artikel

79

Vervallen

Artikel

80

Vervallen

Artikel

81

Vervallen

Artikel

82

Vervallen

Artikel

83

Vervallen

Hoofdstuk

IX

Verdere bepalingen

Artikel

84

Voor de toepassing van de artikelen 44 en 49 wordt onderscheidenlijk het gebied van een bovengemeentelijk openbaar lichaam met een gemeente, het bestuur van zodanig lichaam met burgemeester en wethouders en de voorzitter van het bestuur van zodanig lichaam met de burgemeester gelijk gesteld.

Artikel

85

Vervallen

Artikel

86

Vervallen

Artikel

87

Vervallen

Artikel

88

Vervallen

Artikel

88a

Vervallen

Artikel

89

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk

X

Handhaving

Artikel

90

Artikel

91

Het is verboden te handelen in strijd met een krachtens artikel 43 gegeven bevel.

Artikel

92a

Vervallen

Artikel

93

Vervallen

Artikel

94

Vervallen

Artikel

95

Vervallen

Artikel

96

Vervallen

Artikel

96a

Vervallen

Hoofdstuk

XI

Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel

97

De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover deze verordeningen niet met deze wet in strijd zijn.

Artikel

98

Vervallen

Artikel

99

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

100

Deze wet is niet van toepassing op luchtverontreiniging welke kan ontstaan door het lozen of het storten van stoffen, bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet.

Artikel

101

Vervallen

Artikel

102

De wet van 13 juni 1963 (Stb. 319), houdende instelling van de Raad inzake de luchtverontreiniging, wordt ingetrokken.

Artikel

103

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet inzake de luchtverontreiniging.

Artikel

104

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. J. H. KRUISINGA.
De Minister van Justitie a.i., H. K. J. BEERNINK.