Artikel
1
1
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting, de omzetbelasting geheven naar de in artikel 9, eerste lid, en in artikel 20, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329) opgenomen tarieven en de belasting van personenauto's en motorrijwielen gezamenlijk verhogen of verlagen met een geheel percentage van ten hoogste vijf. De verhoging of verlaging en de beëindiging van de verhoging of verlaging vinden niet eerder toepassing dan met ingang van het kalenderkwartaal dat aanvangt nadat sedert het tot stand komen van de beschikking twee maanden zijn verstreken. Ingeval de verhoging of verlaging toepassing zal vinden vanaf een tijdstip dat samenvalt met of ligt ten hoogste zes maanden na het tijdstip met ingang van hetwelk een bij wet tot stand gebrachte verhoging onderscheidenlijk verlaging van een dezer belastingen toepassing vindt, kan Onze Minister voor die belasting de verhoging of verlaging beperken of achterwege laten.
2
Onverwijld na het tot stand komen van een beschikking tot verhoging of verlaging wordt een afschrift van deze beschikking aan de Staten-Generaal gezonden. Dit afschrift gaat vergezeld van een nota, houdende de aan de economische omstandigheden en vooruitzichten ontleende gronden waarop de beschikking rust.
3
Binnen twee maanden na het tot stand komen van een beschikking tot verhoging of verlaging, alsmede telkens voordat na het tot stand komen daarvan een twaalftal maanden is verstreken, wordt - tenzij de beschikking is ingetrokken en de verhoging of verlaging geen toepassing vindt na afloop van het kalenderkwartaal waarin de beschikking tot intrekking tot stand is gekomen - een voorstel van wet tot goedkeuring, onderscheidenlijk tot handhaving van de goedkeuring, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.
4
Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, wordt de beschikking tot verhoging of verlaging onverwijld ingetrokken.
5
Van de verhoging of verlaging van omzetbelasting krachtens het eerste lid, zijn uitgezonderd de tabaksprodukten als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de accijns (Stb. 1991, 561) alsmede pruimtabak en snuiftabak als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten (Stb. 1992, 683).
6
Een verhoging of verlaging van belastingen als bedoeld in het eerste lid gaat voor de periode, waarin zij van kracht is, gepaard met een verlaging resp. verhoging van de rijksuitgaven tot een bedrag van ten minste één vijfde van het bedrag dat naar schatting met de wijziging van de belastingen is gemoeid. Het voorstel van wet als bedoeld in het derde lid gaat vergezeld van een nota, houdende een overzicht van de recente ontwikkeling van de rijksfinanciën, van de noodzakelijk geachte wijzigingen in de rijksuitgaven, alsmede van de voornemens ten aanzien van de financiering.
7
De vermeerdering van de belastingopbrengst ten gevolge van een verhoging krachtens het eerste lid wordt niet aangewend voor uitgaven van het Rijk, de provincies en de gemeenten. De vermindering van de belastingopbrengst ten gevolge van een verlaging krachtens het eerste lid wordt niet ten laste van de uitgaven van het Rijk, de provincies en de gemeenten gebracht.