Wet van 23 april 1971, houdende regeling met betrekking tot de arbeid ten behoeve van de volkshuishouding, de landsverdediging en de overheidsdienst voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden
Noodwet Arbeidsvoorziening
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden regelen te stellen met betrekking tot de arbeid ten behoeve van de volkshuishouding, de landsverdediging en de overheidsdienst;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk
I
Inleidende bepalingen
Artikel
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
degene, die in dienst van een ander arbeid verricht;
2°.
degene, die in de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf persoonlijk arbeid voor een ander verricht - tenzij hij dergelijke arbeid in de regel voor meer dan twee anderen verricht of zich daarbij door meer dan twee personen, niet zijnde zijn echtgenoot of geregistreerde partner of een bij hem inwonend bloed- of aanverwant of pleegkind, laat bijstaan, of deze arbeid voor hem slechts een bijkomstige werkzaamheid is;
d.
werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon, in wiens dienst dan wel voor wie de onder c, onderscheidenlijk sub 1° en sub 2°, bedoelde werknemer arbeid verricht;
e.
arbeidsverhouding: de rechtsbetrekking tussen een werknemer en diens werkgever;
f.
inwoner van Nederland: degene, die als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of behoort te zijn ingeschreven.
Artikel
2
1
Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, één of meer van de paragrafen van hoofdstuk II van deze wet in werking worden gesteld.
2
Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde paragrafen.
3
Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4
Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
Artikel
3
1
Er is een Raad voor de Buitengewone Arbeidsvoorziening. De voorzitter, de overige leden en de secretaris worden op voordracht van Onze Minister door Ons benoemd, geschorst en ontslagen.
2
De Raad heeft tot taak Onze bij de uitvoering van deze wet betrokken Ministers, al dan niet uit eigen beweging, van advies te dienen omtrent algemene vraagstukken van arbeidsvoorziening, welke zich kunnen voordoen in geval van buitengewone omstandigheden.
3
Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de samenstelling en de werkwijze van de Raad. In de Raad hebben in ieder geval zitting een of meer leden, te benoemen op gezamenlijke aanbeveling van door Ons aangewezen algemeen erkende centrale organisaties van werkgevers, en een gelijk aantal leden, te benoemen op gezamenlijke aanbeveling van door Ons aangewezen algemeen erkende centrale organisaties van werknemers. De Raad kan commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, instellen ter voorbereiding van door hem uit te brengen adviezen.
Artikel
4
1
Onze Minister kan functionarissen van Centra voor werk en inkomen aanwijzen, die, elk voorzover zulks in zijn beschikking is bepaald, in de plaats van de aangewezen functionaris van de Centrale organisatie werk en inkomen optreden als Hoofd Arbeidsvoorziening.
2
Van een krachtens het eerste lid vastgestelde beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel
5
1
Het Hoofd Arbeidsvoorziening oefent de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de door Onze Minister in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers gestelde regelen en van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen.
2
De door Onze Minister als Hoofd Arbeidsvoorziening aangewezen functionarissen van de Centrale organisatie werk en inkomen of van een Centrum voor werk en inkomen, zijn in die hoedanigheid ondergeschikt aan Onze Minister. De Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen verleent aan Onze Minister de medewerking die hij in deze verhouding behoeft. Bij regelen en aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid kan van het bepaalde bij of krachtens de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen worden afgeweken, voor zover zulks in het belang van een goede uitvoering van deze wet nodig is.
3
Regelen, gesteld krachtens het eerste lid, worden in de Staatscourant bekend gemaakt.
Artikel
6
Bij algemene maatregel van bestuur worden de autoriteiten aangewezen, die, zolang de verbinding tussen Onze Minister en enig gebied verbroken is, in dat gebied met inachtneming van de bij de maatregel gestelde regelen de bij de artikelen 7 en 10 aan Onze Minister toegekende bevoegdheden uitoefenen.
Hoofdstuk
II
Bepalingen voor buitengewone omstandigheden
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Hoofdstuk
III
Voorziening tegen beschikkingen
Artikel
36
In afwijking van artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een bezwaarschrift tegen een besluit van Onze Minister of Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingediend bij het Hoofd Arbeidsvoorziening.
Artikel
37
Vervallen
Artikel
38
1
Op een ingekomen bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van het Hoofd Arbeidsvoorziening, neemt deze, zo hij terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, zo spoedig mogelijk een beslissing.
2
Indien het Hoofd Arbeidsvoorziening niet terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, brengt hij het bezwaarschrift onverwijld ter kennis van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde commissie. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.
3
Indien het Hoofd Arbeidsvoorziening zich met het door de commissie uitgebrachte advies kan verenigen, neemt hij zo spoedig mogelijk dienovereenkomstig een beslissing.
4
Indien het Hoofd Arbeidsvoorziening zich met het door de commissie uitgebrachte advies niet kan verenigen, doet hij het bezwaarschrift, tezamen met dat advies en zijn oordeel ter zake, onverwijld aan Onze Minister toekomen. Onze Minister neemt zo spoedig mogelijk een beslissing.
Artikel
39
Een bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van Onze Minister of Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, wordt door het Hoofd Arbeidsvoorziening onverwijld ter kennis van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde commissie gebracht. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.
Artikel
40
Vervallen
Artikel
41
1
Een door Onze Minister of Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer genomen beslissing wordt aan het Hoofd Arbeidsvoorziening medegedeeld.
Het Hoofd Arbeidsvoorziening is bevoegd personen op te roepen om voor hem of voor door hem daarbij aangewezen personen te verschijnen:
a.
tot het geven van inlichtingen, die naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig zijn;
b.
tot het overleggen van bescheiden, waarvan raadpleging naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig is;
c.
voor zover het personen betreft, die de leeftijd van achttien jaar, maar nog niet die van vijfenzestig jaar hebben bereikt: tot het ondergaan van een onderzoek naar hun geschiktheid voor het verrichten van werkzaamheden ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 4.
Artikel
43
1
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Zij zijn tevens belast met het inwinnen van gegevens in het belang van de uitvoering van deze wet. Van een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2
De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel
44
1
Ieder, die krachtens artikel 42 is opgeroepen, is verplicht ter plaatse en ten tijde, bij de oproeping aangewezen, te verschijnen en desverlangd de in dat artikel, onder a-c, bedoelde medewerking te verlenen. De verstrekking van de in dat artikel bedoelde inlichtingen dient volledig en naar waarheid te geschieden.
2
Het Hoofd Arbeidsvoorziening is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van artikel 42.
Indien door een besluit, als bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, van deze wet dan wel bij een besluit als bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, en 8, tweede lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, de werking van paragraaf 3 of 4 van hoofdstuk II wordt beëindigd, kan bij dat besluit worden bepaald, dat ten aanzien van degenen die op grond van die paragraaf tot onmisbaar werknemer zijn verklaard, onderscheidenlijk een krachtens artikel 24 opgeroepen burgerdienstplichtige zijn, het bij en krachtens die paragraaf bepaalde gedurende een bij dat besluit vast te stellen tijd van toepassing blijft.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent voorzieningen bij ziekte, ongeval, invaliditeit en overlijden, verband houdende met het volgen van een scholing op grond van een oproeping krachtens artikel 24.
Artikel
49
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel
50
1
Het bij of krachtens deze wet bepaalde is, voor zover het betrekking heeft op werknemers of op burgerdienstplichtigen, niet van toepassing ten aanzien van:
a.
de leden van de Hoge Colleges van Staat, Onze Ministers, de Staatssecretarissen en de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast;
b.
de leden van provinciale staten en van gemeenteraden;
c.
degenen, die in werkelijke militaire dienst zijn of in militaire dienst opgeroepen zijn;
d.
degenen die onder verantwoordelijkheid van het met betrekking tot de bestrijding van rampen en zware ongevallen bevoegd gezag, hetzij in het verband van de organisatie waarbij zij zijn aangesteld, hetzij op verzoek of op bevel van dat bevoegd gezag, in buitengewone omstandigheden als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet rampen en zware ongevallen dienen deel te nemen aan het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van genoemde wet;
e.
bekleders van een geestelijk ambt of diegenen die een opleiding tot een dergelijk ambt volgen;
f.
degenen, die bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen openbare ambten bekleden.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld ter nadere bepaling van de in het eerste lid, onder e, bedoelde categorie van personen.
Artikel
51
Degenen, die werkzaamheden moeten verrichten ingevolge een vordering op grond van artikel 24 van de Inkwartieringswet (Stb. 1953, 305), een opdracht op grond van artikel 61 van de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47), dan wel een oproeping op grond van artikel 29 van de Oorlogswet voor Nederland (Stb. 1964, 337) of artikel 1, onder 6°, van de Bevoegdhedenwet (Stb. 1902, 54), zijn, zolang bedoelde verplichting duurt, van de verplichtingen, welke ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde op hen rusten, ontheven.
Artikel
52
Zolang paragraaf 3 of 4 van hoofdstuk II in werking is, geschieden de oproepingen krachtens artikel 1, onder 6°, van de Bevoegdhedenwet zo mogelijk na overleg met het Hoofd Arbeidsvoorziening.
Met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, krachtens artikel 13 als werknemer onmisbaar verklaard of krachtens artikel 24 als burgerdienstplichtige opgeroepen:
a.
opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos zichzelf, anderen of de eigendom van degene, in wiens dienst of voor wie, dan wel bij wie hij in deze hoedanigheid arbeid moet verrichten, onderscheidenlijk een scholing moet volgen, aan ernstig gevaar blootstelt, dan wel
b.
opzettelijk en grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke voor hem uit zijn rechtsbetrekking met de onder a bedoelde persoon voortvloeien.
Artikel
57
1
De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 53 en 54, zijn overtredingen.
2
De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 55 en 56, zijn misdrijven.
Artikel
58
De voorgaande strafbepalingen zijn mede van toepassing op de Nederlander of de inwoner van Nederland, die een strafbaar feit begaat buiten Nederland.
Artikel
59
Vervallen
Artikel
60
1
Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn behalve de ambtenaren, aangewezen bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens artikel 43 aangewezen ambtenaren, voor zover zij door Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen.
2
Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in het eerste lid bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Hoofdstuk
VII
Slotbepalingen
Artikel
61
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
62
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
63
Deze wet kan worden aangehaald als: Noodwet Arbeidsvoorziening.
Artikel
64
Deze wet treedt, met uitzondering van hoofdstuk II, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, DE JONG.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, B. ROOLVINK.