Artikel
1
1
Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 5, 9, 14c en 29 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 5, 9, 14c en 29 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De in artikel 5, onderdelen a, d, f, g en h, van de wet omschreven lichamen zijn van de belasting vrijgesteld.
Een in artikel 5, onderdeel b, van de wet omschreven lichaam is van de belasting vrijgesteld mits de werkzaamheden van het lichaam in overeenstemming zijn met het in voormelde onderdeel b aangegeven doel en bovendien de winst, behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, uitsluitend kan worden aangewend ten bate van de verzekerden, een ingevolge het onderhavige artikel vrijgesteld lichaam, of een algemeen maatschappelijk belang.
Een in artikel 5, onderdeel c, van de wet omschreven lichaam is van de belasting vrijgesteld mits het lichaam van publiekrechtelijke aard is, dan wel, indien dat niet het geval is, het lichaam, zo het winst behaalt, deze uitsluitend kan aanwenden ten bate van een ingevolge het onderhavige artikel vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang.
Een in artikel 5, onderdeel e, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de landbouw is van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7 500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren te zamen niet meer bedraagt dan € 37 500 en voorts:
doel en feitelijke werkzaamheden bestaan in het exploiteren van bedrijfsmiddelen, het beschikbaar stellen van arbeidskrachten of het aankopen van landbouwbenodigdheden een en ander uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten behoeve van de aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden;
doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het aankopen of verzamelen van eieren uitsluitend of nagenoeg uitsluitend van de pluimveehouders-aandeelhouders, -leden, -deelnemers of -deelgerechtigden; dan wel
doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het verbeteren van het landbouwpaard in Nederland en bovendien de winst, behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, uitsluitend kan worden aangewend ten bate van de paardenfokkerij in Nederland of een algemeen maatschappelijk belang.
Een in artikel 5, onderdeel e, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de verzekering tegen schade op onderlinge grondslag is van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7 500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren te zamen niet meer bedraagt dan € 37 500.
Een in artikel 5, onderdeel e, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de verzorging van uitvaarten is van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7 500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren te zamen niet meer bedraagt dan € 37 500 en voorts:
doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het verzorgen van uitvaarten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend van de aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden en hun gezinsleden; en
de uitvaarten van de onder a genoemde personen hoofdzakelijk tegen vergoeding van een entreegeld en een jaarlijkse bijdrage worden verzorgd.
Een lichaam dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5, 6 of 7 is in afwijking van de genoemde artikelen niet van de belasting vrijgesteld, indien het lichaam dit bij het indienen van de aangifte over het jaar verzoekt.
De uitkeringen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de wet komen slechts in aftrek indien deze zijn gedaan uiterlijk zes maanden na afloop van het boekjaar waarin de daarvoor bestemde gelden zijn verkregen.
De uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, worden op verzoek reeds in aanmerking genomen in het boekjaar waarin de daarvoor bestemde gelden zijn verkregen.
De kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, van de wet komen slechts in aftrek indien het lichaam deze in zijn administratie heeft gespecificeerd naar de in dat onderdeel bedoelde personen onder opgave van hun naam, adres, woonplaats en de daadwerkelijk aan hen verstrekte beloningen.
Een niet naar Nederlands recht opgerichte rechtspersoon is naar aard en inrichting vergelijkbaar als bedoeld in artikel 14c, achtste lid, onderdeel b, van de wet met een naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid indien:
een dergelijke rechtspersoon is aan te merken als een vennootschap met een geheel, in gelijke of evenredige delen, in aandelen verdeeld kapitaal;
een dergelijke rechtspersoon in het land van oprichting als subject onderworpen is aan een belasting naar de winst;
de door de rechtspersoon behaalde winst niet rechtstreeks aan de kapitaalverschaffers is toe te rekenen, doch hen slechts kan bereiken via een uitdelingsbesluit van het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon;
de kapitaalverschaffers niet verder aansprakelijk zijn dan tot het bedrag dat op hun aandelen in de vennootschap is gestort;
alle kapitaalverschaffers in beginsel stemrecht hebben overeenkomstig hun aandeel in het kapitaal van de rechtspersoon.
Ingeval een belastingplichtige bij het begin van het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 1990 voor de heffing van de vennootschapsbelasting geacht wordt te zijn opgegaan in een andere belastingplichtige, gaan met ingang van het tijdstip waarop dit niet langer het geval is de ingevolge de artikelen 3.40 en 3.47 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet uitgewerkte en latente aanspraken op investeringsaftrek en verplichtingen tot desinvesteringsbijtellingen ter zake van de tot hun vermogens op dat tijdstip behorende goederen de belastingplichtige aan tot wiens vermogen het goed behoort waarop de aanspraak of verplichting betrekking heeft.
Ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen wier winst wordt bepaald over een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar gelden de bedragen die ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van een kalenderjaar de in de artikelen 3.41, 3.42 en 3.47 van die wet vermelde bedragen vervangen, voor het eerst met betrekking tot het boekjaar dat met of in het kalenderjaar aanvangt.
Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.