Uitoefening bevoegdheden ex artikel 3 Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Utrecht)

Uitoefening bevoegdheden ex artikel 3 Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Utrecht)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Beschikkende op het verzoek van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 16/28 april 1971, afd. 2B, nr. 265/935, om het kwaliteitsbeheer over het Merwerdekanaal, de Vaartse Rijn, de westelijke buitengracht te Utrecht, de Doorslag en de in de provincie Utrecht gelegen gedeelten van de Vecht en van de gekanaliseerde Hollandsche IJssel ook na het tot stand komen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bij de provincie Utrecht te laten;
Overwegende, dat deze wateren vallen onder de op 1 september 1964 in werking getreden provinciale Verordening waterverontreiniging Utrecht en dat het kwaliteitsbeheer van deze wateren reeds berust bij de provincie Utrecht;

Besluit:

binnen het grondgebied van de provincie Utrecht, worden het Merwerdekanaal, de Vaartse Rijn, de westelijk buitengracht te Utrecht, de Doorslag, de Vecht en de gekanaliseerde Hollandsche IJssel aangemerkt als oppervlaktewateren, ten aanzien waarvan de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren berust bij Gedeputeerde Staten van deze provincie, zonder dat hiervoor een nadere aanwijzing is vereist.

's-Gravenhage
De Minister voornoemd, W.Drees