Uitvoeringsbeschikking artikel 11a der Wet buitengewoon pensioen 1940–1945

De Staatssecretaris van Cultuur. Recreatie en Maatschappelijk Werk,
Gelet op artikel 3, eerste lid, van het Koninklijk besluit van 21 februari 1972 (Stb. 99), houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 11a van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Stb. 1947, H 313),

Besluit:

Artikel

1

In deze beschikking wordt verstaan onder:

‘de wet’:

de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Stb. 1977, 493);

‘de belanghebbende’:

de deelnemer aan het verzet in de zin der wet.

Artikel

2

Artikel

3

De in artikel 2 bedoelde vergoeding wordt verleend met inachtneming van de volgende regelen:

  • I.

    Kosten van verpleging in een inrichting en van genees- en/of heelkundige behandeling

    • A.

      De kosten van behandeling door een huisarts, tandarts of een specialist worden vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, berekend naar het tarief, zoals dit ter plaatse gebruikelijk is voor de inkomstenklasse, waartoe de belanghebbende behoort.

    • B.

      Als specialist wordt aangemerkt een arts, voorkomende in het officiële register van erkende specialisten, zoals dat door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunde is vastgesteld. Mondartsen worden niet als specialisten beschouwd.

    • C.

      Voor behandeling door specialisten, die zonder voorkennis van de huisarts zijn geconsulteerd, bestaat generlei aanspraak op vergoeding, tenzij voor die behandeling machtiging is verkregen van de Buitengewone Pensioenraad.

      Die machtiging wordt geacht te zijn verleend, indien de specialistische behandeling na 31 december 1969, doch vóór de datum van inwerkingtreding van deze beschikking, is aangevangen.

      Indien de omstandiheden zulks naar het oordeel van de Buitengewone Pensioenraad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, ook worden verleend zonder dat de belanghebbende voor het ondergaan van de specialistische behandeling vóóraf de machtiging van genoemde raad heeft verkregen.

    • D.

      De kosten van genees- en verbandmiddelen worden vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, indien die middelen op voorschrift van de huisarts of een specialist door een apotheker of een apotheekhoudend geneesheer zijn geleverd.

    • E.

      De kosten van het aanschaffen van hulpmiddelen worden vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, indien voor de aanschaffing van die hulp middelen vóóraf machtiging is verleend door de Buitengewone Pensioenraad.

      De machtiging wordt geacht te zijn verleend, indien de hulpmiddelen na 31 december 1969, doch vóór de datum van inwerkingtreding van deze beschikking, zijn aangeschaft.

      Indien de omstandigheden zulks naar het oordeel van de Buitengewone pensioenraad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, ook worden verleend zonder dat de belanghebbende voor de aanschaf van de hulpmiddelen vòòraf de machtiging van genoemde raad heeft verkregen.

    • F.

      Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het Koninklijk besluit van 21 februari 1972 worden de kosten van verpleging vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, berekend naar het voor de verplegingsinrichting geldende derde klassetarief, zulks behoudens het hierna bepaalde.

    • G.

      Vergoeding van de kosten wegens verpleging wordt alleen verleend, indien de belanghebbende met toestemming van de Buitengewone Pensioenraad ter verpleging is opgenomen in een voor dat doel bestemde inrichting. De toestemming wordt geacht te zijn verleend, indien de opname na 31 december 1969, doch vóór de datum van inwerkingtreding van deze beschikking, heeft plaatsgevonden.

      Indien de omstandigheden zulks naar het oordeel van de Buitengewone Pensioenraad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, ook worden verleend zonder dat de belanghebbende voor zijn opname in de verpleeginrichting vóóraf de toestemming van genoemde raad heeft verkregen.

    • H.

      Aan een belanghebbende, die ongehuwd is, worden de kosten van verpleging slechts vergoed tot het bedrag, waarmede die kosten vijftig procent van het buitengewoon pensioen van die belanghebbende overschrijden, vermeerderd met het bedrag, dat die belanghebbende bijdraagt ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van zijn gewezen echtgenoot, van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van andere bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad der zijlinie.

      Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt onder buitengewoon pensioen verstaan: het buitengewoon pensioen, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, eerste lid, der wet, vermeerderd met de toeslagen en verhogingen, uitgezonderd de vermeerdering, bedoeld in de artikelen 10 en 11 der wet.

    • I.

      Aan een belanghebbende, die ongehuwd is en die langer dan vijf jaren, uitsluitend wegens geestesziekte, in voor de verpleging van geesteszieken bestemde inrichtingen of woningen verpleegd is geweest of te werk gesteld is geweest in werkinrichtingen voor geestelijk invaliden, worden de kosten zijner verpleging en tewerkstelling, voor zover die langer duren dan vijf jaren, slechts vergoed tot het bedrag, waarmede die kosten het buitengewoon pensioen van die belanghebbende overschrijden, vermeerderd met het bedrag, dat die belanghebbende bijdraagt ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van zijn gewezen echtgenoot, van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van andere bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad der zijlinie.

      Voor de toepassing van het bedoelde in de vorige volzin wordt onder buitengewoon pensioen verstaan: het buitengewoon pensioen, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, eerste lid, der wet, vermeerderd met de toeslagen en verhogingen, uitgezonderd de vermeerdering, bedoeld in de artikelen 10 en 11 der wet.

    • J.

      In afwijking van het bepaalde onder F wordt aan een belanghebbende vergoeding van de kosten van verpleging verleend volgens het voor de verplegingsinrichting geldende tweede-klassetarief, indien naar het oordeel van de Buitengewone Pensioenraad bijzondere omstandigheden verpleging in die hogere klasse noodzakelijk maken, zulks voor de duur van die bijzondere omstandigheden.

    • K.

      Indien een belanghebbende in een hogere klasse verpleegd is of wordt dan die, bedoeld onder F, wordt, indien zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, als bedoeld onder J, voor de kosten van die verpleging geen hogere vergoeding verleend van de kosten van geneeskundige behandeling en andere kosten, die in de verpleegprijs begrepen zouden zijn geweest, indien deze was berekend volgens het derde-klasse-tarief.

    • L.

      De kosten van vervoer, welke verband houden met de geneeskundige behandeling en verpleging, als in de voorgaande regelingen bedoeld, worden vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, tweede lid van het Koninklijk besluit van 23 januari 1948 (Stb. 127).

      Indien voor dit vervoer van een ander dan een openbaar vervoermiddel wordt gebruik gemaakt, waardoor het vervoer hogere kosten medebrengt, wordt de vergoeding verleend alsof van een openbaar vervoermiddel ware gebruik gemaakt, tenzij het gebruik van het andere vervoermiddel ingevolge medisch voorschrift noodzakelijk is.

    • M.

      De belanghebbende, die zich niet gedraagt naar de regelen van de verplegingsinrichting waarin hij is opgenomen, of die zich aan wangedrag schuldig maakt of op eigen verantwoording, tegen het advies van de behandelende geneesheer de verplegingsinrichting verlaat dan wel de aangegeven geneeskundige voorschriften niet of niet meer opvolgt, kan hierna op vergoeding van de kosten van geneeskundige behandeling en verpleging geen aanspraak meer maken.

  • II.

    Extra kosten wegens dieet-voeding

    • A.

      Vergoeding van extra kosten wegens dieet-voeding wordt slechts verleend over perioden, gedurende welke de belanghebbende naar het oordeel van de Buitengewone Pensioenraad dieet-voeding nodig heeft in verband met de ziekte, waarvoor recht op buitengewoon pensioen bestaat.

    • B.

      Het bedrag van de vergoeding wordt voor iedere daarvoor in aanmerking komende belanghebbende afzonderlijk vastgesteld, na ingewonnen advies van de geneeskundig adviseur van de Buitengewone Pensioenraad.

    • C.

      Het bedrag van de vergoeding wordt zo mogelijk uitbetaald aan het einde van elke maand van de periode, waarover die vergoeding is verleend.

    • D.

      De vergoeding wordt niet of niet langer verleend, wanneer blijkt, dat de belanghebbende deze niet of niet geheel aanwendt voor het aanschaffen van de voorgeschreven voedingsmiddelen.

    • E.

      De vergoeding wordt niet verleend over perioden, gedurende welke de belanghebbende de hem met het oog op zijn herstel gegeven geneeskundige voorschriften niet opvolgt.

    • F.

      De vergoeding wordt niet verleend over perioden, gedurende welke de belanghebbende in enige inrichting ter verpleging is opgenomen.

  • III.

    Kosten van andere voorzieningen

    Indien naar het oordeel van de Buitengewone Pensioenraad in verband met de invaliditeit, waaraan recht op buitengewoon pensioen wordt ontleend, een voorziening van andere aard dan de onder 1 en 11 genoemde voorzieningen is vereist, welke niet uit een aan belanghebbende toekomende vermeerdering, als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van der wet, kan worden bekostigd en welke voorziening in verhouding tot zijn levensomstandigheden kostbaar moet worden geacht, kan hem een door genoemde Raad naar redelijkheid vast te stellen tegemoetkoming in de kosten van die voorziening worden verleend.

    Bij de vaststelling van deze tegemoetkoming wordt door de Raad geen rekening gehouden met de vaste vergoeding, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Koninklijk besluit van 21 februari 1972.

Artikel

4

Deze beschikking treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van haar bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant en werkt terug tot 1 januari 1970.

Rijswijk (Z.H.)
De Staatssecretaris voornoemd, S. vanVeenendaal-van Meggelen