Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 22 maart 1972, nr. AB72/U241, Directoraat-Generaal Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Hoofdafdeling Financiële Arbeidsvoorwaarden, Afdeling Beleidsvoorbereiding en Regelingen/I;
Gelet op artikel 3 van de Wet van 11 september 1964 (Stb. 387), houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer;
De Raad van State gehoord (advies van 3 mei 1972, nr. 3);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 1 juni 1972, nr. AB72/1296, Directoraat-Generaal Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Hoofdafdeling Financiële Arbeidsvoorwaarden, Afdeling Beleidsvoorbereiding en Regelingen/I;