Wet van 29 juni 1972, betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een wettelijke regeling vast te stellen betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van:

  • a.

    de indiening van een verzoek, als in artikel 2, eerste lid, bedoeld, waarbij tevens de termijn wordt vermeld, waarbinnen zienswijzen schriftelijk bij hem naar voren kunnen worden gebracht;

  • b.

    de verplichtstelling van het deelnemen in een beroepspensioenregeling;

  • c.

    de verklaring van geen bezwaar ten aanzien van wijziging van de statuten en reglementen van de rechtspersoon;

  • d.

    de intrekking van een verplichtstelling van het deelnemen in een beroepspensioenregeling.

Artikel

4

Indien het verzoek, als in artikel 2, eerste lid, bedoeld, niet is ingediend door een of meer, naar het oordeel van Onze Minister voor de betrokken tak van beroep voldoende representatieve, organisaties van beroepsgenoten, of de in artikel 3, onder a, bedoelde zienswijzen hem daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister de verzoekers in de gelegenheid stellen hem aannemelijk te maken, dat een belangrijke meerderheid van beroepsgenoten het verzoek ondersteunt. Blijkt dit het geval te zijn, dan zijn de verzoekers ontvankelijk. In het laatste geval is het bepaalde in artikel 2, eerste lid, overigens van toepassing.

Artikel

5

Artikel

6

Met betrekking tot een beroepspensioenregeling, ten aanzien waarvan artikel 2, eerste lid, toepassing heeft gevonden, geldt gedurende de tijd, dat de verplichting tot het deelnemen in de regeling bestaat, het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7 tot en met 31.

Artikel

7

Het bestuur van de rechtspersoon wordt gevormd door daartoe door de deelnemers of door de in artikel 2, eerste lid, bedoelde representatieve organisatie of organisaties van beroepsgenoten aangewezen personen.

Artikel

8

Artikel

9

Vervallen

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Het bestuur van de rechtspersoon is verplicht aan Onze Minister mededeling te doen van alle genomen besluiten van algemene strekking.

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Ieder van de bestuurders en ieder lid van het personeel van de rechtspersoon is verplicht kosteloos aan de Pensioen- & Verzekeringskamer de inlichtingen te verstrekken welke deze verlangt.

Artikel

18a

Artikel

18b

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

21b

Artikel

21c

Artikel

22

Telkenjare brengt de Pensioen- & Verzekeringskamer aan Ons verslag uit omtrent haar bevindingen betreffende de toepassing van deze wet.

Artikel

23

De rechtspersoon is verplicht tot vergoeding van kosten, welke aan de uitvoering van deze wet zijn verbonden. Onze Minister stelt hiervoor nadere regelen vast.

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen tot uitvoering van deze wet worden gegeven.

Artikel

26

Onze Minister kan in bijzondere, individuele gevallen voorwaardelijk of onvoorwaardelijk en al of niet voor een bepaalde tijd van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, eerste en vierde lid, 7, 8, eerste en tweede lid, 15, 18, 25 en 29 vrijstelling verlenen. De Pensioen- & Verzekeringskamer verstrekt Onze Minister desgevraagd de ter zake benodigde inlichtingen.

Artikel

27

Artikel

28

Van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering op grond van een beroepspensioenregeling neemt de kantonrechter kennis.

Artikel

29

Artikel

30

Inlichtingen uit de basisadministratie persoonsgegevens en inlichtingen en uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand, welke met het oog op deelneming in een beroepspensioenregeling of uitkering op grond van een beroepspensioenregeling ten aanzien van deelnemers of gewezen deelnemers in een zodanige regeling worden gevraagd, zijn vrij van leges.

Artikel

31

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Vervallen

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Vervallen

Artikel

37

Vervallen

Artikel

38

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling".

Artikel

39

Vervallen

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken, RIETKERK.
De Minister van Justitie, VAN AGT.
De Minister van Justitie, VAN AGT.

Bijlage

als bedoeld in artikel 21c, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioen-regeling

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 21b van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

1.

€ 453

2.

€ 907

3.

€ 5 445

4.

€ 21 781

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 11In tabel 1 zijn die bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot beroepspensioenfondsen. In tabel 2 zijn de bepalingen opgesomd die zich niet uitsluitend tot beroepspensioenfondsen richten., is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:

Categorie I: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal minder dan € 9 075 604: factor 1;

Categorie II: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 9 075 604 maar minder dan € 45 378 022: factor 2;

Categorie III: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 45 378 022 maar minder dan € 226 890 108: factor 3;

Categorie IV: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 226 890 108 maar minder dan € 453 780 216 : factor 4;

Categorie V: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van meer dan € 453 780 216: factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Op grond van artikel 23e, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet in samenhang met artikel 21d van deze wet behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 is vastgesteld.

Tabel 1

9

4

14

2

21, tweede lid

4

Tabel 2

2, vierde lid

2

17, eerste lid

1

17, tweede lid

2

18

3

20, tweede lid

3