Artikel
1
1
De Raad draagt er zorg voor, dat het onderzoek naar de zelfstandigheid van een ras, behorende tot één van de gewassen, bedoeld in artikel 1 van richtlijn nr. 70/457/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen (Pb EG L 225), zich ten minste uitstrekt tot de kenmerken en voldoet aan de minimumeisen van artikel 1, in samenhang met de bijlagen I, onderdeel A, en II, van richtlijn nr. 72/180/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 april 1972 tot vaststelling van kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van rassen van landbouwgewassen (Pb EG L 108).
2
De Raad draagt er zorg voor, dat het onderzoek naar de zelfstandigheid van een ras, behorende tot één van de gewassen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel A, van richtlijn nr. 70/458/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (Pb EG L 225), zich ten minste uitstrekt tot de kenmerken en voldoet aan de minimumeisen van artikel 1, in samenhang met de bijlagen I en II, van richtlijn nr. 72/168/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 april 1972 betreffende vastlegging van kenmerken en minimumeisen aangaande het onderzoek bij groentegewassen (Pb EG L 103).
3
Een wijziging van artikel 1 of van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 72/168/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 april 1972 betreffende vastlegging van kenmerken en minimumeisen aangaande het onderzoek bij groentegewassen (Pb EG L 103), alsmede een wijziging van artikel 1 of van de bijlagen I, onderdeel A, en II, van richtlijn nr. 72/180/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 april 1972 tot vaststelling van kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van rassen van landbouwgewassen (Pb EG L 108), gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.