Aanwijzingen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met geautomatiseerde systemen waarin persoonsgegevens zijn opgenomen bij de Rijksoverheid

Aanwijzingen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met geautomatiseerde systemen waarin persoonsgegevens zijn opgenomen bij de Rijksoverheid

De Minister-President
Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers.

Besluit:

tot het vaststellen van de hier bijgevoegde Aanwijzingen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met geautomatiseerde systemen waarin persoonsgegevens zijn opgenomen, bij de rijksoverheid.

's-Gravenhage
De Minister-President, J.M. denUyl

Aanwijzingen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

in verband met geautomatiseerde systemen waarin persoonsgegevens zijn opgenomen bij de Rijksoverheid

Inleiding

De onderhavige aanwijzingen strekken ertoe voor de gehele rijksdienst richtlijnen te stellen waarmee bij de inrichting, het beheer en het gebruik van geautomatiseerde systemen, waarin persoonsgegevens zijn opgenomen, rkening dient te worden gehouden. Deze richtlijnen hebben vooral ten doel te verzekeren dat met betrekking tot de werking van die systemen voldoende waarborgen bestaan voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Zij vinden hun grond in de werkzaamheden van de Staatscommissie-Koopmans. Deze commissie heeft onder meer tot taak advies uit te brengen over wettelijke of andere maatregelen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het gebruik van geautomatiseerde registratiesystemen voor persoonsgegevens. De Staatscommissie heeft op 29 januari 1974 een interimrapport uitgebracht met voorlopige denkbeelden en de hoofdlijnen van een daarmee overeenkomende wettelijke regeling (Privacy en persoonsregistratie, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1974). Het is duidelijk, gezien de gecompliceerdheid van de betreffende materie, dat met de totstandkoming van definitieve wettelijke voorzieningen op dit gebied nog de nodige tijd kan zijn gemoeid. De Staatscommissie heeft dan ook in haar interimrapport een beroep gedaan op alle betrokkenen om in afwachting daarvan de problemen verbonden aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zelf onder ogen te zien en alvast voorzieningen te treffen waar dit mogelijk is (interim-rapport, blz. 18). In de gedachtengang van de commissie over de toekomstige wetgeving neemt eigen reglementering door betrokkenen trouwens een belangrijke plaats in.

De Ministerraad deelt de mening dat de tijd die zal verstrijken vooraleer definitieve wettelijke regelen tot stand kunnen komen, voor betrokkenen niet onbenut mag blijven. Anderzijds mag op de inhoud van de toekomstige wetgeving niet te zeer worden vooruitgelopen. Door het vaststellen van de onderhavige aanwijzingen op voorstel van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken beoogt de raad dan ook de aanzet te geven tot het treffen van de gewenste voorlopige voorzieningen. Het karakter van de aanwijzingen brengt uiteraard een beperking tot de centrale overheid met zich mee. Bovendien leek het juist, mede gezien de overwegingen van de Staatscommissie (interimrapport, blz. 16), de aanwijzingen vooralsnog te beperken tot geautomatiseerde systemen waarin persoonsgegevens zijn opgenomen.

Voor de opstelling van de aanwijzingen door een ambtelijke werkgroep met vertegenwoordigers van de departementen van Justitie en van Binnenlandse Zaken hebben de beschouwingen van de Staatscommissie ook overigens de nodige aanknopingspunten geboden. Vrijwel steeds kon het spoor worden aangehouden van de gedachtengang die in het interim-rapport van de Staatscommissie is ontwikkeld. Hierbij wordt opgemerkt dat de Staatscommissie-Koopmans in haar interim-rapport nog geen duidelijk standpunt heeft ingenomen over de voorschriften die voor statistische registraties zullen moeten gelden. Wegens de bijzondere kenmerken van dergelijke registraties is het zonder meer in hun geheel van toepassing verklaren van de onderhavige aanwijzingen op deze registraties niet mogelijk. Daarom wordt nog gewerkt aan een bijzondere regeling ter zake.

Een aanvullende reden voor het stellen van aanwijzingen is gelegen in de omstandigheid dat op die wijze een zekere eenvormigheid in de bij geautomatiseerde systemen te treffen voorzieningen kan worden bereikt. Deze eenvormigheid is van belang uit een oogpunt van rechtsgelijkheid in de bescherming van degenen over wie gegevens in die systemen zijn opgenomen, zulks in afwachting van meer omvattende wettelijke maatregelen. Zij komt echter tevens ten goede aan de gewenste doelmatigheid bij de toepassing van automatisering binnen de centrale overheid. Hierbij wordt niet over het hoofd gezien dat iedere geautomatiseerde registratie tot op zekere hoogte zijn eigen eisen stelt. Integendeel, door het aangeven van bepaalde minimumnormen die bij de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen, wordt juist ruimte gelaten voor uitwerking per registratie en aanpassing aan de bijzonderheden van ieder geval. Overigens maken deze aanwijzingen ook bezinning wenselijk op de doelstelling en omvang van bestaande registraties. Behalve de doelmatigheid in de automatisering zijn daarmee de belangen van de geregistreerden gediend.

Het belangrijkste gevolg van de onderhavige aanwijzingen is dat voor iedere geautomatiseerde registratie binnen de centrale overheid waarin persoonsgegevens zijn opgenomen, een regeling dient te worden vastgesteld. Er is van uitgegaan dat geen registratie in werking mag treden voordat in een regeling is voorzien. Voor registraties die op 1 januari 1975 reeds in werking zijn is daarbij een overgangsperiode met als uiterste datum 1 januari 1976 aangehouden Tevens zal ingevolge de aanwijzingen aan een aantal technische en organisatorische eisen moeten worden voldaan.

Een en ander brengt met zich mee dat in de komende periode de nodige regelingen dienen te worden vastgesteld. Bij de voorbereiding daarvan zullen in de regel in de eerste plaats de daarvoor in aanmerking komende juridische ambtenaren van het betrokken departement of de betrokken dienst worden ingeschakeld. Indien daartoe aanleiding bestaat kan overleg worden gepleegd met de Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht van het Ministerie van Justitie. Voor onderwerpen die de organisatie en beveiliging van geautomatiseerde registraties raken kan zo nodig worden overlegd met de Directie Overheidsorganisatie en -automatisering van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Van de aanwijzingen die in het bijzonder de organisatie en beveiliging betreffen moet worden vastgesteld dat zij niet uitsluitend de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op het oog hebben. Ook voor de continuïteit in de werking van een registratie zijn deugdelijke voorzieningen op het gebied van organisatie en beveiliging van belang. In vele gevallen zal daarom reeds geheel of ten dele aan de bedoelde aanwijzingen zijn voldaan. Ook in ander opzicht zijn voorzieningen op dit gebied voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer meer van indirect belang. In de eerste plaats gaat het er immers om regels voor de werking van een registratie vast te stellen. Een deugdelijke organisatie en beveiliging zijn in belangrijke mate erop gericht de handhaving van die regels te verzekeren. De betreffende aanwijzingen hebben ook betrekking op registraties die reeds in werking zijn.

Voor zover daarbij aan de aanwijzingen al niet is voldaan, dient er naar te worden gestreefd zo spoedig mogelijk de noodzakelijke voorzieningen te treffen. Gelet op de verschillende omstandigheden die zich hier kunnen voordoen is voorshands van het stellen van een termijn afgezien.

Bij de opstelling van de aanwijzingen over de organisatie en beveiliging van geautomatiseerde registraties is gebruik gemaakt van een vanwege de Commissie Automatisering Rijksdienst samengesteld rapport betreffende de beveiliging van computergegevens in technische zin. Voorts is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij hetgeen de Stichting tot Ontwikkeling van de Automatisering bij de Gemeenten (SOAG) op dit gebied voor intergemeentelijke automatiseringscentra reeds heeft ontworpen. Hoewel de aanwijzingen in beginsel op alle geautomatiseerde systemen met persoonsgegevens van toepassing zijn, wordt tenslotte nog de mogelijkheid geopend bepaalde systemen uit te zonderen die ten doel hebben de veiligheid van de Staat te beschermen. Men denke hierbij aan systemen eventueel in gebruik bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, welke zijn bedoeld in het Koninklijk besluit van 5 augustus 1972 (Stb. 437).

Waarborgen met betrekking tot de activiteiten van deze diensten worden op andere wijze gerealiseerd, in de eerste plaats door het toezicht van de verantwoordelijke bewindslieden zelf en voorts door dat van de Vaste Commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit de Tweede Kamer. Voor het totstandkomen van uitzonderingen op de aanwijzingen is de tussenkomst van meerdere Ministers nodig. Deze figuur sluit aan bij de regeling van artikel 139a, tweede lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht.

I

Aanwijzingen

A

Algemeen

B

Inhoud van de regelingen

C

Organisatie en beveiliging

D

Slot

II

Toelichting op de aanwijzingen

A

Algemeen

B

Inhoud van de regelingen

C

Organisatie en beveiliging

De aanwijzingen in deze paragraaf hebben betrekking op de technische en organisatorische voorzieningen die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ook metterdaad mogelijk moeten maken. Aangezien de inhoud van deze aanwijzingen voor deskundigen op het gebied van de organisatie en beveiliging van geautomatiseerde systemen weinig toelichting zal behoeven, kan hier met enkele algemene opmerkingen worden volstaan.

In de eerste plaats zij erop gewezen dat de aanwijzingen een voor alle registraties geldend minimum bevatten. Zij hebben betrekking op kleine, maar ook op omvangrijke registraties en houden rekening met de omstandigheid dat in computercentra verschillende registraties kunnen zijn ondergebracht. Omdat bij de uitwerking per registratie allerlei bijzonderheden een rol kunnen spelen, zijn de aanwijzingen vaak globaal geformuleerd en volstaan zij met het noemen van onderwerpen waarin in elk geval moet worden voorzien.

Dit verhindert uiteraard niet dat in ieder afzonderlijk geval nadere eisen aan de organisatie en de beveiliging kunnen worden gesteld. De te treffen voorzieningen dienen aan de concrete situatie te zijn aangepast. Van belang zijn de aard van de registratie, de gevoeligheid van de opgenomen gegevens en in verband daarmede de belangstelling die derden voor die gegevens kunnen hebben. Zoals in de inleiding van deze toelichting reeds is vermeld, kan bij het overleg over deze punten zo nodig advies worden ingewonnen van de Directie Overheidsorganisatie en -automatisering van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Intussen is het mogelijk dat bepaalde voorzieningen die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten goede komen, reeds uit anderen hoofde zijn getroffen. Een goede organisatie en beveiliging zijn immers bij geautomatiseerde systemen ook uit een oogpunt van bedrijfszekerheid van belang. In de toelichting op de aanwijzingen 8 en 11 is reeds een en ander gezegd over de verantwoordelijkheid voor een voldoende organisatie en beveiliging. Met betrekking tot iedere afzonderlijke registratie draagt de houder zorg voor de aanwezigheid van de nodige voorzieningen op dit gebied. Bij hem berust immers de zeggenschap over de werking van de registratie ( aanwijzing 1). Deze verantwoordelijkheid geldt zowel voor het geval waarin de technische verwerking van de gegevens binnenshuis plaatsvindt rechtstreeks onder de houder, als voor gevallen waarin de verwerking is uitbesteed aan een computercentrum binnen of buiten de overheid. In het eerste geval kan de houder zijn zeggenschap rechtstreeks aanwenden om voor een voldoende organisatie en beveiliging zorg te dragen. In de andere gevallen zal hij erop moeten toezien dat het computercentrum de nodige voorzieningen heeft getroffen, dan wel bij ontbreken daarvan treft. De verantwoordelijkheid van de houder brengt met zich mee, dat de externe verwerking van gegevens in het uiterste geval wordt beëindigd of elders voortgezet waar de juiste voorzieningen zijn gewaarborgd.

Het spreekt vanzelf na het vorenstaande dat met name computercentra binnen de overheid, die uit verschillende registraties gegevens verwerken en die dus met verschillende houders te maken kunnen krijgen, ervoor dienen te zorgen dat de noodzakelijke voorzieningen ook kunnen worden getroffen. Hoewel de verantwoordelijkheid voor het opvolgen van de aanwijzingen in deze paragraaf bij de houders van registraties is gelegd, is het immers duidelijk dat deze instellingen in beslissende mate bij de uitvoering van de aanwijzingen zijn betrokken.

Tenslotte dient te worden opgemerkt dat de daadwerkelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet alleen een zaak is van voldoende technische en organisatorische voorzieningen, hoezeer deze ook noodzakelijk zijn. De Staatscommissie-Koopmans heeft er terecht op gewezen (interim-rapport, blz. 18), dat alle betrokkenen zelf doordrongen moeten zijn van het besef dat het privacy-aspect in de opzet en het functioneren van registratiesystemen verdisconteerd behoort te zijn.

D

Slot

Op de aanwijzingen in deze paragraaf bevat de inleiding reeds alle nodige toelichting.