Artikel
1
Ingesteld wordt een Adviescommissie Beeldende Kunsten Buitenland, verder te noemen: de commissie.
Besluit:
Ingesteld wordt een Adviescommissie Beeldende Kunsten Buitenland, verder te noemen: de commissie.
De commissie heeft tot taak desgevraagd dan wel uit eigen beweging voorstellen te doen aan de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, verder te noemen de Minister, inzake:
de aard en de omvang van tentoonstellingen van hedendaagse beeldende kunst en van architectuur voor presentatie in het buitenland, dan wel de deelneming door Nederland aan internationale manifestaties in het buitenland;
de benoeming van deskundigen of projectgroepen, die worden belast met het samenstellen van tentoonstellingen;
de voorlichting over Nederlandse beeldende kunst en bouwkunst in het buitenland;
de mogelijkheden om de Nederlandse beeldende kunst en bouwkunst te betrekken bij de invulling van culturele verdragen met het buitenland.
De commissie houdt bij haar adviezen zoveel mogelijk rekening met:
een zo gevarieerd mogelijk aanbod van beeldende kunst;
gegevens, die verkregen zijn door een verkenning van de buitenlandse behoeften en mogelijkheden door het Bureau Beeldende Kunst Buitenland en de daarop gebaseerde voorstellen;
wensen, die door middel van gemengde commissies van culturele verdragen of op andere wijze uit het buitenland kenbaar gemaakt worden;
de door de Minister aangegeven prioriteiten in geografische spreiding;
de beschikbare financiële middelen.
De benoeming van de leden geschiedt als volgt:
twee leden op voordracht van landelijke beroepsverenigingen voor beeldende kunstenaars;
vier leden op voordracht van de Raad voor de Kunst, te weten een beeldend kunstenaar, een ontwerper of architect, een kunstcriticus en een deskundige op het gebied van de gebonden kunsten;
een lid op voordracht van de Coördinatie-commissie voor Buitenlandse Tentoonstellingen, uit de directeuren van de vijf musea voor moderne kunst in deze commissie vertegenwoordigd;
een lid uit de kring van de deelnemers aar het overleg tussen de kleinere musea en de culturele centra.
De vergaderingen van de commissie en van de projectgroepen kunnen worden bijgewoond door twee door de Minister aan te wijzen ambtenaren van zijn departement. Deze hebben een raadgevende stem.
De commissie vergadert ten minste vier maal per jaar en bovendien zo dikwijls als de voorzitter zulks nodig oordeelt of ten minste twee leden het verlangen daartoe schriftelijk, onder opgave van redenen, aan de voorzitter hebben kenbaar gemaakt.
Besluiten van de commissie worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen.
De deskundigen of projectgroepen, genoemd in artikel 2, onder b, hebben tot taak te adviseren over de inhoud van een tentoonstelling. Zij kunnen tevens adviseren over de informatieve begeleiding van de tentoonstelling. Voor zover nodig ontvangen zij een zorgvuldig geformuleerde opdracht.
De projectgroepen kiezen uit hun midden een voorzitter.
De voorstellen, nota's en rapporten van de commissie en van de projectgroepen worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen der leden. De stukken worden schriftelijk aan de Minister aangeboden, leder lid is bevoegd een afwijkende mening daarin te doen opnemen.
De kosten, voortvloeiende uit de door of namens dan wel in opdracht van de commissie verrichte werkzaamheden komen, na verkregen goedkeuring van de Minister, ten laste van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.
Aan de deskundigen en aan de leden van de projectgroepen kan een vergoeding worden toegekend voor hun werkzaamheden, waarvan het bedrag door de Minister, na overleg met de commissie en de betrokkenen, zal worden vastgesteld.
Aan de leden van de commissie en van de projectgroepen en aan de deskundigen wordt uit 's Rijkskas vergoeding van reis- en verblijfkosten verleend, volgens de regelen, welke voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten wegens reizen voor 's Rijks dienst gelden voor categorie A.
Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de adviescommissie geschiedt met inachtneming van de ter zake geldende bepalingen van het Besluit Post- en Archief zaken rijksadministratie 1950 (Stb. K 425) op overeenkomstige wijze als ten departemente van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.
De bescheiden worden bij opheffing van de adviescommissie opgenomen in het archief van het departement.
Ingetrokken worden:
de beschikking van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 26 april 1966, Kunsten BK 70895, houdende de instelling van de Adviescommissie voor de Coördinatie van tentoonstellingen van Nederlandse Gebonden Kunst in het buitenland;
de beschikking van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 18 januari 1973. K/BK U-128,686, houdende de instelling van de werkgroep ‘Voorlichting buitenland over beeldende kunst en bouwkunst in Nederland’.
De beschikking van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 21 juli 1973. K/BK U-122.466, wordt buiten werking gesteld voor zover deze betrekking heeft op de adviescommissie voor de programmering van collecties voor tentoonstellingen in het buitenland.
Deze beschikking wordt in de Nederlandse Staatscourant geplaatst en in afschrift gezonden aan de Raad voor de Kunst, de Algemene Rekenkamer en de belanghebbenden.