Wet van 11 juni 1975, tot uitvoering van het op 29 november 1969 te Brussel tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, met Bijlage (Trb. 1970, 196) alsmede regeling van die aansprakelijkheid in overeenstemming met dat Verdrag

Wet aansprakelijkheid olietankschepen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in verband met de bekrachtiging van het op 29 november 1969 te Brussel tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (Trb. 1970, 196) regelen vast te stellen tot uitvoering van dat Verdrag en, in afwachting van de inwerkingtreding van dat Verdrag, reeds in overeenstemming daarmede regelen vast te stellen betreffende de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie afkomstig van olietankschepen en betreffende daarmede samenhangende onderwerpen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  • a.

    "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    «Verdrag»: het op 27 november 1992 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie 1992, met Bijlage (Trb. 1994, 229);

  • c.

    «schip»: alle zeeschepen en andere zeegaande vaartuigen, van welk type ook, gebouwd of aangepast voor het vervoer van olie in bulk als lading, met uitzondering van oorlogsschepen of andere schepen in eigendom van of geëxploiteerd door een Staat ten tijde dat zij uitsluitend worden gebruikt in dienst van de overheid voor andere dan handelsdoeleinden, en met dien verstande dat een schip dat olie en andere soorten lading kan vervoeren alleen als een schip wordt beschouwd, wanneer het daadwerkelijk olie in bulk als lading vervoert en tijdens iedere reis na een zodanig vervoer, tenzij wordt aangetoond dat het geen residuen van zulk vervoer van olie in bulk aan boord heeft.

  • d.

    "persoon": een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon;

  • e.

    "eigenaar": degene die in de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet, als eigenaar staat vermeld dan wel in een buitenlands register waarin het schip teboekstaat als eigenaar staat ingeschreven, of, indien het schip niet te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een soortgelijk buitenlands register, degene die het schip in eigendom heeft. Is een schip eigendom van een Staat en wordt het geëxploiteerd of gereed door een persoon, die in die Staat als exploitant of reder van dat schip is ingeschreven, dan wordt die persoon als eigenaar van het schip beschouwd;

  • f.

    «olie»: ruwe olie, stookolie, zware dieselolie, smeerolie, alsmede zonodig bij algemene maatregel van bestuur nader te omschrijven andere persistente, uit koolwaterstoffen bestaande minerale oliën.

  • g.

    «schade door verontreiniging»:

    • a.

      verlies of schade buiten het schip in Nederland, de territoriale zee daaronder begrepen, en in de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) of, zolang een zodanige zone niet is ingesteld, binnen een gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee, waarvan de buitengrenzen samenvallen met die van het aan Nederland toekomende gedeelte van het continentaal plat, toegebracht door bevuiling als gevolg van het ontsnappen of lozen van olie uit het schip, waar zulk ontsnappen of lozen ook heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat vergoeding voor andere schade aan het milieu dan winstderving ten gevolge van deze schade wordt beperkt tot de kosten van redelijke maatregelen tot herstel die daadwerkelijk worden ondernomen of zullen worden ondernomen;

    • b.

      de kosten van preventieve maatregelen alsmede verlies of schade veroorzaakt door die maatregelen.

  • h.

    "preventieve maatregelen": na een voorval genomen redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade door verontreiniging;

  • i.

    «voorval»: feit of opeenvolging van feiten met eenzelfde oorzaak, waardoor schade door verontreiniging wordt veroorzaakt, of waardoor een ernstige en onmiddellijke dreiging ontstaat dat zulk een schade zal worden veroorzaakt.

  • j.

    "ton": behoudens in artikel 4: een gewichtseenheid van 1000 kilogram.

Artikel

2

Deze wet is mede van toepassing op aansprakelijkheid wegens voorvallen ten tijde dat het schip, in verband met het vervoer, zich bevindt op een laad- of losplaats, in een haven of op een binnenwater in Nederland en op de verplichting tot het instandhouden van een verzekering of andere financiële zekerheid ter dekking van deze aansprakelijkheid.

Hoofdstuk

II

De aansprakelijkheid wegens schade door verontreiniging en de beperking van aansprakelijkheid

Artikel

3

Artikel

3a

Wanneer zich een voorval voordoet waarbij twee of meer schepen zijn betrokken en er ten gevolge daarvan schade door verontreiniging is ontstaan, zijn de eigenaren van alle daarbij betrokken schepen, tenzij zij ingevolge artikel 3 van aansprakelijkheid zijn ontheven, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die redelijkerwijs niet te scheiden is. Op de onderlinge verhouding van de eigenaren van de betrokken schepen is artikel 545, derde lid, laatste volzin, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Indien vóór de verdeling van het fonds de eigenaar, een van zijn ondergeschikten of vertegenwoordigers, een verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid heeft gesteld voor de aansprakelijkheid van de eigenaar, of enige andere persoon die er belang bij had de schuld van de eigenaar te voldoen, in verband met het voorval een vergoeding terzake van schade door verontreiniging heeft betaald, dan treedt hij bij wege van subrogatie, tot het bedrag dat hij heeft betaald, in de rechten die de door hem schadeloos gestelde persoon op grond van deze wet zou hebben gehad.

Artikel

7

Artikel

8

Het recht op schadevergoeding uit hoofde van deze wet vervalt, wanneer niet binnen drie jaar na de datum waarop de schade is ontstaan een rechtsvordering ter zake is ingesteld, doch in ieder geval nadat zes jaar zijn verstreken na de datum van het voorval waaruit de schade is ontstaan. Indien het voorval bestond uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, loopt de termijn van zes jaren na de dag waarop het eerste dier feiten plaatsvond.

Hoofdstuk

III

De vorderingen ter zake van schade door verontreiniging en de verdeling van het fonds

Artikel

8a

Tot de kennisneming in eerste aanleg van vorderingen tot vergoeding van schade door verontreiniging uit hoofde van het Verdrag en van deze wet is in Nederland bij uitsluiting bevoegd de rechtbank Rotterdam.

Artikel

9

Artikel

10

Hoofdstuk

IIIA

De beperking van aansprakelijkheid voor schade buiten het gebied van een bij het Verdrag partij zijnde Staat

Artikel

10a

De eigenaar kan zich overeenkomstig het bepaalde in titel 7 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 642a-642z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beroepen op beperking van aansprakelijkheid uit anderen hoofde voor vorderingen terzake van verlies of schade, buiten het schip buiten Nederland, de territoriale zee daaronder begrepen, buiten de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) of, zolang een zodanige zone niet is ingesteld, buiten een gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee, waarvan de buitengrenzen samenvallen met die van het aan Nederland toekomende gedeelte van het continentaal plat en niet in het gebied van een bij het Verdrag partij zijnde Staat toegebracht, door bevuiling door olie als gevolg van het ontsnappen of lozen van die olie uit het schip, daaronder begrepen de kosten van preventieve maatregelen en verlies of schade welke zijn veroorzaakt door deze maatregelen.

Hoofdstuk

IV

Bepalingen tot uitvoering van artikel vii van het verdrag

Titel

I

De verplichting tot het in stand houden van een verzekering of andere financiële zekerheid en de overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid

Artikel

11

De eigenaar van een in Nederland teboekstaand schip is verplicht om ten tijde dat daarmee waar ter wereld ook meer dan 2000 ton olie in bulk als lading wordt vervoerd, een verzekering of andere financiële zekerheid in stand te houden ter dekking van zijn uit deze wet en uit het Verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid, tot het in artikel 4, eerste lid, vermelde bedrag.

Artikel

12

De eigenaar van een schip dat teboekstaat buiten Nederland of een andere dan de Nederlandse vlag voert, is, verplicht om, ten tijde dat dit schip meer dan 2000 ton olie in bulk als lading vervoert en een haven of laad- of losplaats in Nederland aanloopt of verlaat, of een Nederlands binnenwater bevaart, een verzekering of andere financiële zekerheid in stand te houden ter dekking van zijn uit deze wet en uit het Verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid, tot het in artikel 4, eerste lid, van deze wet en in artikel V, eerste lid, van het Verdrag bedoelde bedrag.

Artikel

13

De overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid ten aanzien van een schip dat teboekstaat in Nederland of dat teboekstaat in een Staat die niet bij het Verdrag partij is, of de vlag voert van zulk een Staat, moet voldoen aan het volgende:

  • a.

    de overeenkomst moet zijn aangegaan met een verzekeraar, een bank of een andere financiële instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een andere persoon, van wie Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, de financiële draagkracht tot het geven van dekking voor de uit deze wet en het Verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid voldoende oordeelt;

  • b.

    de gelden uit de overeenkomst moeten, indien de verstrekker van financiële zekerheid buiten Nederland is gevestigd, ook werkelijk in Nederland ter beschikking kunnen komen;

  • c.

    uit de overeenkomst moet blijken, dat de benadeelde, in overeenstemming met artikel 7 van deze wet en met artikel VII, achtste lid, van het Verdrag, zijn vordering rechtstreeks tegen de verstrekker van financiële zekerheid kan instellen. Indien de overeenkomst een beding inhoudt dat de eigenaar zelf voor een deel in de vergoeding van de schade door verontreiniging zal bijdragen, moet uit de overeenkomst blijken, dat de verstrekker van financiële zekerheid niettemin jegens de benadeelde terzake van schade door verontreiniging gehouden blijft tot betaling ook van dat deel van de schadevergoeding;

  • d.

    uit de overeenkomst moet blijken, dat de verstrekker van financiële zekerheid deze binnen de tijdsduur waarvoor het certificaat van artikel 15 is afgegeven, niet eerder kan schorsen of beëindigen of zodanig wijzigen dat hij niet meer aan dit artikel voldoet, dan na verloop van drie maanden na de datum van ontvangst van een mededeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid; tenzij het certificaat is ingeleverd of een nieuw is afgegeven vóór het verstrijken van de termijn.

Artikel

14

Gelden uit een verzekering of andere financiële zekerheid welke ingevolge de artikelen 11 en 12 wordt in stand gehouden, zijn uitsluitend beschikbaar voor de voldoening van vorderingen ingevolge deze wet. Voor andere vorderingen kan op deze gelden geen beslag worden gelegd.

Titel

2

Het certificaat en het bewijs van financiële zekerheid

Artikel

15

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Onze Minister wijst een verzoek als bedoeld in artikel 15 af, indien de overgelegde gegevens of stukken onvoldoende of onjuist zijn, of indien de overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid niet voldoet aan de daaraan bij of krachtens deze wet gestelde eisen. De beschikking bevat de gronden tot afwijzing en wordt de verzoeker schriftelijk medegedeeld. In deze mededeling wordt de verzoeker tevens kennis gegeven op welke wijze en binnen welke termijn hij beroep tegen de beschikking kan instellen.

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Hoofdstuk

V

Toezicht op de naleving van het Verdrag en de wet; strafbepalingen; beroep

Artikel

22

De kapitein van een in Nederland teboekstaand schip waarmede, waar ter wereld ook, meer dan 2000 ton olie in bulk als lading wordt vervoerd, is verplicht een geldig certificaat als bedoeld in artikel 15 aan boord te hebben en op eerste aanvraag te vertonen of te doen vertonen aan de ambtenaren, belast met de opsporing van overtredingen van deze wet.

Artikel

23

De kapitein van een schip waarmede meer dan 2000 ton olie in bulk als lading wordt vervoerd, is bij het aanlopen of verlaten van een haven of een laad- of losplaats in Nederland en ten tijde dat het schip, in verband met het vervoer, zich aldaar of op een binnenwater in Nederland bevindt, of een zodanig water bevaart, verplicht, een geldig certificaat als bedoeld in artikel 15 van deze wet of in artikel VII van het Verdrag aan boord te hebben en op eerste aanvraag te vertonen of te doen vertonen aan de ambtenaren, belast met de opsporing van overtredingen van deze wet.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Hoofdstuk

VI

Slotbepalingen

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de voor de afgifte of waarmerking van een certificaat als bedoeld in artikel 15 verschuldigde vergoedingen, betreffende de hoogte van de in artikel 25, vierde lid, bedoelde rente, alsmede, indien dit in het belang van een goede uitvoering der wet of in verband met internationale afspraken inzake de uitvoering van het Verdrag noodzakelijk is, betreffende andere in de Hoofdstukken I-IV geregelde onderwerpen.

Artikel

30

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet aansprakelijkheid olietankschepen. Zij treedt voor wat betreft de artikelen 4-7 en 9-29 in werking op een door Ons nader te bepalen tijdstip. De artikelen 1-3 en 8 zijn slechts van toepassing ten aanzien van aansprakelijkheid uit een voorval dat na de dag van inwerkingtreding van deze wet heeft plaats gevonden.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Justitie, VAN AGT.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M. H. M. VAN HULTEN.
De Staatssecretaris van Financiën, A. DE GOEDE.
De Minister van Justitie, VAN AGT.