Artikel
1
1
De geldmiddelen, bedoeld in artikel IV, tweede lid, van de wet van 26 juni 1975 (Stb. 384), worden aangewend tot dekking van:
-
a.
nadelige saldi, ontstaan uit de exploitatie van in de gemeente gelegen, aan toegelaten instellingen, als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Woningwet, of aan de gemeente toebehorende woningen of woongebouwen, ter zake van de bouw, verwerving of exploitatie waarvan geldelijke steun op voet van artikel 56 in verband met artikel 52 van de Woningwet 1901 dan wel artikel 67 in verband met artikel 60, eerste lid, van de Woningwet, onderscheidenlijk op voet van artikel 56 in verband met artikel 54 van de Woningwet 1901 dan wel artikel 67 in verband met artikel 61, eerste lid, van de Woningwet is verleend;
-
b.
kosten van verbeteringen van woningen en woongebouwen, als bedoeld onder a.
2
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen de geldmiddelen worden aangewend tot storting in een of meer algemene bedrijfsreserves, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Besluit geldelijke steun volkshuisvesting en artikel 20 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting.