Wet van 9 september 1976, houdende regelen omtrent de positie van in Nederland wonende Molukkers die niet het Nederlanderschap bezitten

Wet betreffende de positie van Molukkers

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige voorzieningen te treffen ten behoeve van de positie van in Nederland wonende Molukkers die niet het Nederlanderschap bezitten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

De behandeling als Nederlander komt ook toe aan het niet- Nederlandse kind van een vader of van een moeder, die deze behandeling geniet of, indien nog in leven, zou hebben genoten, mits dat kind op het tijdstip van het in werking treden van deze wet in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf heeft.

Artikel

3

Artikel

4

Zij die ingevolge deze wet als Nederlander worden behandeld zijn uitgesloten van het kiesrecht en de verkiesbaarheid voor de verkiezingen van de leden van de Staten-Generaal en van provinciale staten.

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet betreffende de positie van Molukkers" en treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Staatssecretaris van Justitie, H. J. ZEEVALKING.
De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, H. W. VAN DOORN.
De Minister van Buitenlandse Zaken, M. VAN DER STOEL.
De Minister van Justitie, VAN AGT.