Wet van 8 juni 1977, houdende bepalingen betreffende het giraal effectenverkeer

Wet giraal effectenverkeer

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is wettelijke bepalingen vast te stellen betreffende het giraal effectenverkeer;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aangesloten instelling: rechtspersoon die als zodanig door een centraal instituut is toegelaten;

  • centraal instituut: een centrale effectenbewaarinstelling als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257);

  • effect: financieel instrument als bedoeld in onderdeel a, b of c van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en een ander financieel instrument waarvan een centraal instituut heeft bepaald dat het tot een girodepot kan behoren;

  • intermediair: aangesloten instelling, beleggingsonderneming of bank in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waaraan het op grond van die wet is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen respectievelijk het bedrijf van bank uit te oefenen;

  • Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • verzamelbewijs: document waarin effecten aan toonder van één soort zijn belichaamd die tot een verzameldepot of een girodepot behoren.

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Indien het een beleggingsonderneming of bank als bedoeld in de definitie van intermediair op grond van de Wet op het financieel toezicht niet langer is toegestaan zijn beroep of bedrijf uit te oefenen, geldt deze wet alsof de beleggingsonderneming of bank nog intermediair in de zin van deze wet is voor zover dit nodig is voor de afwikkeling van de bestaande verzameldepots.

Artikel

8

Artikel

8a

Tot een verzameldepot en een girodepot kunnen niet behoren effecten op naam voor de levering waarvan een notariële akte is voorgeschreven en waarvan tevens de overdraagbaarheid bij de statuten respectievelijk de voorwaarden van uitgifte is beperkt of uitgesloten, tenzij deze zijn toegelaten tot de handel op een handelsplatform als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel

8b

Indien effecten op naam zijn geleverd aan een intermediair of aan een centraal instituut, kan in het desbetreffende register van de uitgevende instelling, de naam en het adres van de intermediair onderscheidenlijk het centraal instituut worden opgenomen, met vermelding van de datum waarop die aandelen zijn gaan behoren tot het verzameldepot onderscheidenlijk girodepot, de datum van de erkenning of betekening, alsmede van het op ieder aandeel gestorte bedrag.

Hoofdstuk

2

Verzameldepot

Titel

1

Algemeen

Artikel

9

Artikel

10

Tot een verzameldepot behoren:

  • a.

    alle effecten van de betreffende soort die onder de intermediair berusten, voor de intermediair worden bewaard of aan de intermediair zijn geleverd, met uitzondering van effecten aan toonder ten aanzien waarvan de intermediair tot afzonderlijke bewaring verplicht is;

  • b.

    het ten name van de intermediair staande aandeel in het verzameldepot van effecten van de betreffende soort bij een andere intermediair;

  • c.

    het ten name van de aangesloten instelling staande aandeel in het in hoofdstuk 3 bedoelde girodepot van effecten van de betreffende soort;

  • d.

    het ten name van de intermediair staande tegoed terzake van effecten van de betreffende soort, dat wordt aangehouden bij een instelling in het buitenland;

  • e.

    in het geval dat effecten als bedoeld onder a verloren zijn gegaan, de rechten daaruit of de daarvoor in de plaats getreden vorderingen tot vergoeding, alsmede hetgeen uit hoofde daarvan is ontvangen;

  • f.

    alle overige goederen die geacht moeten worden in de plaats te zijn getreden van onder a bedoelde effecten, van een onder b of c bedoeld aandeel of van een onder d bedoeld tegoed.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Indien effecten aan toonder uit anderen hoofde dan bewaargeving aan een intermediair worden toevertrouwd, zijn de bepalingen betreffende de in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde bewaargeving van overeenkomstige toepassing, tenzij de rechtsverhouding meebrengt dat de intermediair tot afzonderlijke bewaring verplicht is.

Artikel

14

Artikel

15

De intermediair draagt desgewenst zorg dat de deelgenoten het aan de effecten verbonden stemrecht, ieder tot de hoeveelheid waarvoor hij in de aanwezige effecten deelgenoot is, kunnen uitoefenen.

Titel

2

Vervreemding en bezwaring

Artikel

16

Artikel

17

Levering van een aandeel in een verzameldepot geschiedt door bijschrijving op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de intermediair.

Artikel

18

Voor zover een bijschrijving van effecten geschiedt tot een grotere hoeveelheid dan waarover de intermediair bevoegd was te beschikken, maakt hij de verkrijger geen deelgenoot in het verzameldepot. Was de verkrijger te goeder trouw op het tijdstip dat hij van de bijschrijving kennis kreeg, dan wordt hij niettemin deelgenoot naar evenredigheid van de bijgeschreven hoeveelheid.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Onverminderd het bepaalde in artikel 54 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is de pandhouder in geval van verzuim van de schuldenaar bevoegd effecten van de desbetreffende soort en hoeveelheid, overeenkomstig de op de uitoefening van pandrecht op de betreffende soort effecten toepasselijke wettelijke bepalingen, te doen verkopen en vervolgens het daarmee corresponderende aandeel in het verzameldepot te doen leveren door bijschrijving als in deze wet bedoeld.

Artikel

23

Vestiging van een vruchtgebruik op een aandeel in een verzameldepot geschiedt door bijschrijving ten name van de vruchtgebruiker in de administratie van de intermediair.

Artikel

24

Indien onder een intermediair executoriaal derdenbeslag is gelegd op het aandeel van een deelgenoot in een verzameldepot, is de beslaglegger bevoegd effecten van de desbetreffende soort en hoeveelheid, overeenkomstig de op de executie van een beslag op de betreffende effecten toepasselijke wettelijke bepalingen, te doen verkopen en vervolgens het daarmee corresponderende aandeel in het verzameldepot te doen leveren door bijschrijving als in deze wet bedoeld.

Artikel

25

Beslag onder een intermediair op een ten name van een andere intermediair staand aandeel in een verzameldepot is niet toegelaten.

Titel

3

Uitlevering en verdeling

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Levert de intermediair aan een deelgenoot meer effecten uit dan waartoe hij ingevolge de drie voorgaande artikelen bevoegd is, dan kan het teveel uitgeleverde door de intermediair worden teruggevorderd, tenzij de deelgenoot op het tijdstip van de uitlevering te goeder trouw was.

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Degene die overeenkomstig artikel 12, eerste lid, een hoeveelheid effecten in bewaring heeft gegeven of heeft geleverd maar daarvoor geen deelgenoot is, wordt vermoed bevoegd te zijn de rechten van de deelgenoot uit de artikelen 15, 26, 27 en 49db uit te oefenen.

Titel

4

Faillissement

Artikel

33

Hoofdstuk

3

Girodepot

Titel

1

Algemeen

Artikel

34

Artikel

35

Tot een girodepot behoren:

  • a.

    alle effecten van de betreffende soort die onder het centraal instituut berusten, voor het centraal instituut worden bewaard of aan het centraal instituut zijn geleverd;

  • b.

    het ten name van het centraal instituut staande tegoed terzake van effecten van de betreffende soort, dat wordt aangehouden bij instellingen in het buitenland;

  • c.

    in het geval dat effecten als bedoeld onder a verloren zijn gegaan, de rechten daaruit of de daarvoor in de plaats getreden vorderingen tot vergoeding, alsmede hetgeen uit hoofde daarvan is ontvangen;

  • d.

    alle overige goederen die geacht moeten worden in de plaats te zijn getreden van onder a bedoelde effecten of van een onder b bedoeld tegoed.

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Een centraal instituut draagt zorg dat de aangesloten instellingen kunnen voldoen aan hun in artikel 15 bedoelde verplichting ten aanzien van het aan de effecten verbonden stemrecht.

Titel

2

Vervreemding en bezwaring

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Beslag onder een centraal instituut op een ten name van een aangesloten instelling staand aandeel in een girodepot is niet toegelaten.

Titel

3

Uitlevering en verdeling

Artikel

45

Artikel

46

De verdeling van een girodepot dat niet toereikend is om aan iedere instelling de haar toekomende hoeveelheid effecten uit te leveren, geschiedt door overeenkomstige toepassing van artikel 27, tweede en derde lid.

Artikel

47

Levert een centraal instituut aan een instelling meer effecten uit dan waartoe het ingevolge de vorige twee artikelen bevoegd is, dan kan het teveel uitgeleverde door het centraal instituut worden teruggevorderd, tenzij de instelling op het tijdstip van de uitlevering te goeder trouw was.

Artikel

48

Een centraal instituut is tot uitlevering bevoegd zonder medewerking van de andere instellingen op wier naam aandelen in het girodepot staan.

Artikel

49

Hoofdstuk

3a

Identificatie van aandeelhouders, doorgifte van informatie en facilitering van de uitoefening van aandeelhoudersrechten

Artikel

49a

Voor de toepassing van het ingevolge dit hoofdstuk bepaalde wordt verstaan onder:

  • a.

    effecten met een aandelenkarakter:

  • b.

    instelling in het buitenland: een instelling met zetel in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan ten name van cliënten rekeningen in effecten te administreren of aan te houden.

  • c.

    aandeelhouder:

    • 1°.

      degene die voor eigen rekening een tegoed, luidend in effecten met een aandelenkarakter aanhoudt bij een aangesloten instelling, intermediair of instelling in het buitenland, of

    • 2°.

      beheerder van een belegginginstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 1:1 van die wet.

  • d.

    uitgevende instelling: vennootschap naar Nederlands recht of een rechtspersoon opgericht naar het recht van een andere lidstaat als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht dan Nederland, niet zijnde een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een icbe als bedoeld in artikel 1:1 van die wet, waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt.

  • e.

    bewaarketen: een of meer van de volgende partijen gezamenlijk voor zover die door de uitgevende instelling of met haar medewerking uitgegeven effecten met een aandelenkarakter van een soort bewaren: centraal instituut, intermediair, bewaarder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of instelling in het buitenland.

Artikel

49b

Artikel

49c

Artikel

49d

Artikel

49da

Artikel

49db

Artikel

49dc

Artikel

49e

Hoofdstuk

3b

Derivatenvermogen

Artikel

49f

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    centrale tegenpartij: centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR);

  • b.

    cliënt: degene voor wie een tussenpersoon een derivatenpositie aangaat of beheert;

  • c.

    cliëntpositie: derivatenpositie die een tussenpersoon houdt voor een cliënt;

  • d.

    corresponderende positie: de derivatenpositie die een tussenpersoon met een derde is aangegaan in verband met het aangaan van een cliëntpositie, en die overeenkomt met de betreffende cliëntpositie;

  • e.

    derivatenpositie: de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een financieel instrument als bedoeld in onderdeel d tot en met j van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, voor zover die rechten en verplichtingen betrekking hebben op de bedingen die de kern van de prestaties aangeven;

  • f.

    derivatenvermogen: afgescheiden deel van het vermogen van een tussenpersoon waartoe alle corresponderende posities behoren alsmede alle rechten en verplichtingen met betrekking tot het stellen van zekerheid ten behoeve van corresponderende posities;

  • g.

    tussenpersoon: beleggingsonderneming, bank of clearinginstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, met zetel in Nederland waaraan het op grond van die wet is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen onderscheidenlijk het bedrijf van bank of clearinginstelling uit te oefenen, die voor rekening en risico van haar cliënten corresponderende posities aangaat;

  • h.

    verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR): verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201);

  • i.

    zekerheid: goederen die strekken tot waarborg van de verplichtingen voortvloeiend uit derivatenposities, of de goederen die daarvoor in de plaats moeten worden geacht te zijn getreden.

Artikel

49g

Artikel

49h

Hoofdstuk

4

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

50

Vervallen

Artikel

50a

Vervallen

Artikel

50b

Artikel

50c

In afwijking van artikel 26 of 45 kunnen effecten tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze bepaling worden uitgeleverd aan een deelgenoot onderscheidenlijk een aangesloten instelling, met inachtneming van het op het tijdstip voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot uitlevering bepaalde.

Artikel

50d

Artikel

51

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Juliana
De Minister van Justitie, Van Agt
De Minister van Financiën, W. F. Duisenberg
De Minister van Justitie, Van Agt