Artikel
1
Voor de toepassing van het bij en krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
-
b.
de Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;
-
c.
banken: alle ondernemingen en instellingen, tot wier bedrijf behoort het ter beschikking stellen of houden van gelden ten behoeve van derden, met uitzondering van de Bank; in geval van twijfel of een onderneming of instelling als bank in de zin van deze wet moet worden beschouwd, beslist Onze Minister;
-
d.
Vervallen.
-
e.
noodgeld: betaalmiddelen, welke van overheidswege in omloop worden gebracht ter vervanging van ’s Rijks munten;
-
f.
hulpgeld: penningen, bonnen, zegels en dergelijke, welke door anderen dan de overheid of de Bank in buitengewone omstandigheden in omloop worden gebracht of als betaalmiddel worden gebruikt;
-
g.
schadeloosstelling:
-
1.
de schadeloosstelling of vergoeding wegens vordering in eigendom van onroerende en roerende zaken, dan wel wegens wegruiming krachtens artikel 16 van de Oorlogswet voor Nederland;
-
2.
de schadeloosstelling wegens onteigening;
-
3.
de vergoeding ter verkrijging bij minnelijke regeling van te onteigenen of te vorderen onroerende en roerende zaken;
-
4.
de vergoeding of verzekeringsuitkering wegens tenietgaan, verlies of beschadiging van onroerende en roerende zaken;
-
5.
de uitkering uit hoofde van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor of in verband met schade aan onroerende en roerende zaken;
-
1.
-
h.
overeenkomst van levensverzekering: de overeenkomst van levensverzekering in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, gesloten door ondernemingen, waarop die wet van toepassing is.
-
i.
beleggingsinstelling: de beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Stb. 1990, 380).
-
j.
effectenbeurs: een markt die aan regels is onderworpen en die bestemd is voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod van effecten.