Besluit van 22 februari 1979, tot vaststelling van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal

Ambtenarenreglement Staten-Generaal

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 6 november 1978, nr. AB78/1727, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken, daarmede handelende in overeenstemming met het verzoek van de Voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal bij brief van 12 mei 1977;
De Raad van State gehoord (advies van 6 december 1978, nr. 8);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 februari 1979, nr. AB78/2288; Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

vast te stellen de navolgende bepalingen.

Artikel

1

Artikel

2

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, onder f, 4a, 5a, 9, twaalfde lid, 12c, vierde lid, 24, derde lid, 33e, tweede lid, 50, tweede en derde lid, 58, tweede en derde lid, 63a, 68a, 71, 71a, derde lid, en 73, is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, met dien verstande dat voor «Onze Minister» telkens wordt gelezen «het bevoegd gezag», voor «ministerie» «de desbetreffende kamer» voor «hoofd van dienst» «de griffier» en voor «departementaal overleg» «overleg bij de Staten-Generaal».

Artikel

4

De werkzaamheden van de ambtenaar worden niet als substantieel bezwarend aangemerkt.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

7a

Artikel

9

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat afschrift daarvan zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
Juliana
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel
De Minister van Justitie, J. de Ruiter