Besluit van 28 december 1979, houdende vaststelling van een regeling inzake het experiment flexibel uittreden uit het arbeidsproces van personen werkzaam bij het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie

Besluit experiment flexibel uittreden PTT-personeel

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 25 september 1979, nr. AB 79/U1597, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken, mede gedaan namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929;
De Raad van State gehoord (advies van 24 oktober 1979, nr. 4);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 18 december 1979, nr. AB 79/U 2301, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Dit besluit verstaat onder:

  • 1.

    Het bevoegd gezag: het gezag dat bevoegd is tot het verlenen van ontslag;

  • 2.

    De Directeur-Generaal: de Directeur-Generaal van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie;

  • 3.

    Belanghebbende: degene, die voor 1 januari 1983 de leeftijd van 60 jaar bereikt en die krachtens aanstelling of krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht op de dag van inwerkingtreding van dit besluit en op de dag voorafgaand aan het ontslag of aan de wijziging van het dienstverband in twintig uren per week, als bedoeld in artikel 2, bij het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie werkzaam is in een betrekking die een wekelijkse werktijd vergt van tenminste twintig uren;

  • 4.

    Uitkering: de uitkering bedoeld in artikel 3 of 4 van dit besluit;

  • 5.

    Deelnemer: degene die een uitkering geniet ingevolge deze regeling;

  • 6.

    Laatstelijk genoten wedde: de wedde in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 (Stb. J. 261), dan wel hetgeen daarmede overeenkomt, indien belanghebbende geen ambtenaar is in de zin van genoemd besluit, vermeerderd met het bedrag der vakantie-uitkering, berekend over een maand, waarop de belanghebbende op de dag voorafgaande aan zijn ontslag, onderscheidenlijk aan de vermindering van de werkzaamheden aanspraak had of bij waarneming van zijn functie zou hebben gehad, met dien verstande, dat:

    • a.

      indien deze wedde geheel of gedeeltelijk uit wisselende inkomsten bestaat, ten aanzien van deze inkomsten als laatstelijk genoten wedde of als deel daarvan zal gelden de gemiddelde wedde over de laatste twaalf volle kalendermaanden aan het ontslag voorafgaand;

    • b.

      als deel van de laatstelijk genoten wedde tevens zal gelden het bedrag dat over de twaalf volle kalendermaanden voorafgaand aan het ontslag, gemiddeld aan toelagen als bedoeld in de artikelen 22a en 22b, tweede lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, dan wel aan prestatiebeloning met toepassing van artikel 23 van genoemd besluit, per maand aan de belanghebbende is toegekend.

Indien in de laatstelijk genoten wedde zoals hiervoor omschreven, anders dan ten gevolge van het verwerven van salarisanciënniteit, wijziging zou zijn gekomen, wanneer de belanghebbende op die wedde in dienst zou zijn gebleven, zal van de dag van inwerkingtreding van die wijziging af het aldus gewijzigd bedrag als laatstelijk genoten wedde gelden.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De uitkering wordt in maandelijkse termijnen betaald.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

In bijzondere gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van dit besluit tot een naar het oordeel van de Directeur-Generaal onredelijke uitkomst leidt, is de Directeur-Generaal bevoegd, na overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken, een beslissing te nemen die met de strekking van dit besluit overeenkomt.

Artikel

15

Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit experiment flexibel uittreden PTT-personeel".

Artikel

16

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1980. Indien het Staatsblad, waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1979, treedt het in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst en werkt het terug tot 1 januari 1980.

Lasten en bevelen dat dit besluit (met de daarbij behorende nota van toelichting) in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
Juliana
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel
De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. S. Tuijnman
De Minister van Justitie, J. de Ruiter