Besluit van 21 juni 1980, houdende instelling van een Interdepartementale Waddenzeecommissie

Instellingsbesluit Interdepartementale Waddenzeecommissie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening d.d. 16 juni 1980 nr. 0611937, Centrale Afdeling Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Ministers van Buitenlandse Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Financiën, van Defensie, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Onderwijs en Wetenschappen;
Overwegende, dat het wenselijk is, na de parlementaire behandeling van de Nota over de hoofdlijnen van de ontwikkeling van de Waddenzee, de voorlopige Interdepartementale Waddenzeecommissie door een definitieve commissie te vervangen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Er is een Interdepartementale Waddenzeecommissie.

Artikel

2

Artikel

3

De commissie wordt voorgezeten door het door Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aangewezen lid.

Artikel

4

Het door Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangewezen lid is tevens secretaris der commissie. De voor dat lid door Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangewezen plaatsvervanger is tevens plaatsvervangend secretaris.

Artikel

5

Artikel

6

Indien een lid dat verzoekt schorst de voorzitter de behandeling van een aangelegenheid tot een volgende vergadering ten einde dat lid de gelegenheid te geven tot ruggespraak met Onze Minister die hem heeft aangewezen.

Artikel

7

De commissie vergadert ten minste drie maal per jaar en voorts telkens wanneer de voorzitter dat nodig oordeelt of wanneer een der leden dit verzoekt. De oproep vermeldt de agenda van de vergadering.

Artikel

8

Artikel

9

Indien de commissie beraadslaagt over een onderwerp dat (mede) een Onzer Ministers aangaat die niet door een lid in de commissie is vertegenwoordigd, wordt deze op diens verzoek of op verzoek van de voorzitter voor de behandeling van dat onderwerp bij de beraadslaging van de commissie betrokken.

Artikel

10

De commissie brengt jaarlijks vóór 1 april aan Onze, in artikel 2, eerste lid genoemde Ministers door tussenkomst van Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verslag uit over de door haar in het verstreken kalenderjaar verrichte werkzaamheden.

Artikel

11

Onze Ministers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Buitenlandse Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Financiën, van Defensie, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Onderwijs en Wetenschappen zijn ieder voor wat zijn departement betreft belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan mededeling zal worden gedaan in de Nederlandse Staatscourant.

Lage Vuursche
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Beelaerts van Blokland
De Minister van Buitenlandse Zaken, C. A. van der Klaauw
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel
De Minister van Financiën, Van der Stee
De Minister van Defensie, Scholten
De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. S. Tuijnman
De Minister van Economische Zaken, G. M. V. van Aardenne
De Minister van Landbouw en Visserij, G. J. M. Braks
De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, M. Gardeniers-Berendsen
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, L. Ginjaar
De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, A. Pais
De Minister van Justitie a.i., M. Gardeniers-Berendsen