Artikel
1
Er is een Interdepartementale Waddenzeecommissie.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Er is een Interdepartementale Waddenzeecommissie.
De commissie bestaat uit elf leden, waarvan Onze Ministers van Buitenlandse Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Financiën, van Defensie, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Onderwijs en Wetenschappen er ieder één aanwijzen.
Onze in het eerste lid bedoelde Ministers wijzen voor ieder door hen aangewezen lid tevens een plaatsvervanger aan. De plaatsvervangers kunnen desgewenst de vergadering van de commissie met raadgevende stem bijwonen. Bij afwezigheid ter vergadering van het lid dat hij vervangt kan de plaatsvervanger bij de besluitvorming van de commissie een stem uitbrengen.
De commissie wordt voorgezeten door het door Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aangewezen lid.
Het door Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangewezen lid is tevens secretaris der commissie. De voor dat lid door Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangewezen plaatsvervanger is tevens plaatsvervangend secretaris.
De commissie heeft tot taak:
aan de Raad van Ministers of aan enige Onzer Ministers desgevraagd of eigener beweging advies uit te brengen of voorstellen te doen omtrent het inzake de Waddenzee uit te voeren beleid en omtrent de nadere uitwerking van het beleid zoals dat is neergelegd in de Nota over de hoofdlijnen van de ontwikkeling van de Waddenzee alsmede voorstellen te doen omtrent een algemene visie op het beheer van de Waddenzee;
het beheer van de Waddenzee, voor zover dit door het Rijk geschiedt, te coördineren;
het overleg met provincies en gemeenten in het coördinatiecollege Waddengebied voor te bereiden;
adviezen uit te brengen aan de Coördinatiecommissie Internationale Milieuvraagstukken inzake de hoofdzaken van de tot stand te brengen internationale samenwerking met betrekking tot de Waddenzee en de in het kader van die internationale samenwerking gemaakte afspraken uit te werken;
desgevraagd of eigener beweging advies uit te brengen aan de Rijksplanologische Commissie omtrent streekplannen, structuurplannen, bestemmingsplannen en andere voor de ruimtelijke ordening van betekenis zijnde maatregelen.
Indien een lid der commissie tegen het doen van een voorstel of het uitbrengen van een advies als bedoeld in het eerste lid, onder a, bezwaar maakt op grond van het Regeringsbeleid inzake de ruimtelijke ordening, wordt dat voorstel of advies niet gedaan of uitgebracht. De behandeling van het onderwerp van bedoeld voorstel of advies wordt alsdan overgedragen aan de Rijksplanologische Commissie.
Indien een lid dat verzoekt schorst de voorzitter de behandeling van een aangelegenheid tot een volgende vergadering ten einde dat lid de gelegenheid te geven tot ruggespraak met Onze Minister die hem heeft aangewezen.
De commissie vergadert ten minste drie maal per jaar en voorts telkens wanneer de voorzitter dat nodig oordeelt of wanneer een der leden dit verzoekt. De oproep vermeldt de agenda van de vergadering.
Indien de commissie beraadslaagt over een onderwerp dat (mede) een Onzer Ministers aangaat die niet door een lid in de commissie is vertegenwoordigd, wordt deze op diens verzoek of op verzoek van de voorzitter voor de behandeling van dat onderwerp bij de beraadslaging van de commissie betrokken.
De commissie brengt jaarlijks vóór 1 april aan Onze, in artikel 2, eerste lid genoemde Ministers door tussenkomst van Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verslag uit over de door haar in het verstreken kalenderjaar verrichte werkzaamheden.
Onze Ministers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Buitenlandse Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Financiën, van Defensie, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Onderwijs en Wetenschappen zijn ieder voor wat zijn departement betreft belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan mededeling zal worden gedaan in de Nederlandse Staatscourant.