Wet van 4 juni 1981, houdende beheersing huisvestingsvoorzieningen k.o.-l.o.

Wet beheersing huisvestingsvoorzieningen k.o.-l.o.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de toenemende leegstand van gebouwen en lokalen bij het kleuter- en lager onderwijs maatregelen met betrekking tot de bouw, uitbreiding, verbouwing en het gebruik van gebouwen en lokalen, alsmede de daarmede samenhangende vergoedingen noodzakelijk maakt;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Voorzieningen betreffende de huisvesting van scholen voor k.o. en l.o.

Artikel

1

In de hierna volgende artikelen wordt verstaan onder:

"Onze minister": Onze minister van onderwijs en wetenschappen;

"inspecteur": inspecteur van het kleuteronderwijs en van het lager onderwijs of inspecteur van het buitengewoon lager onderwijs, belast met het toezicht op de school;

"school": school voor kleuteronderwijs, gewoon lager onderwijs, of buitengewoon lager onderwijs;

"verbouwing": indien het betreft een gebouw van een school voor kleuteronderwijs of voor gewoon lager onderwijs:

verbouwing, als gevolg waarvan burgemeester en wethouders op grond van artikel 42 van de Kleuteronderwijswet of de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 128bis, tweede lid, en artikel 128quinquies van de Lager-onderwijswet 1920, bepaling van een ander jaar van stichting zullen verzoeken, zulks met dien verstande dat bij een verbouwing van een bijzondere school de gemeente bij toezending aan het schoolbestuur van het raadsbesluit als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de Lager-onderwijswet 1920 of in artikel 53, eerste lid, van de Kleuteronderwijswet gehouden is mede te delen of al dan niet ter zake een ander jaar van stichting zal worden verzocht;

indien het betreft een gebouw van een school voor buitengewoon onderwijs:

verbouwing, waaronder begrepen verandering van inrichting, waarvan de geschatte kosten, al dan niet tezamen met een of meer andere verbouwingen in hetzelfde kalenderjaar een nader door Onze minister te bepalen bedrag te boven gaan;

"vergoeding": vergoeding als bedoeld in de artikelen 42 en 43 van de Kleuteronderwijswet of artikel 128bis van de Lager-onderwijswet 1920.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Het besluit van de gemeenteraad, bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 7, vervalt indien en voor zover Onze minister aan de voorzieningen als bedoeld in die artikelen, zijn toestemming heeft onthouden en hiertegen geen voorziening meer open staat.

Artikel

10

Artikel

11

Indien en voor zover bouw, uitbreiding of verbouwing van een gebouw of gymnastieklokaal voor een bijzondere school de toestemming van Onze minister heeft verkregen, is het schoolbestuur ontheven van de verplichting tot storting van een waarborgsom, als bedoeld in de artikelen 51 van de Kleuteronderwijswet en 73 van de Lager-onderwijswet 1920.

Artikel

12

De bepalingen van de Kleuteronderwijswet en de Lager-onderwijswet 1920 die betrekking hebben op bouwkundige voorzieningen die ingevolge de voorgaande artikelen de toestemming van Onze minister behoeven, zijn slechts van toepassing indien en voor zover Onze minister zijn toestemming heeft verleend.

Artikel

13

Artikel

14

Hoofdstuk

II

Regelen betreffende de vergoedingen aan gemeenten terzake van stichtings- en exploitatiekosten

§

1

Kleuteronderwijs

Artikel

16

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

17

De vergoedingen per jaar die strekken ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 39, tweede lid onder b en c, van de Kleuteronderwijswet, worden bepaald op de voet van de artikelen 42 of 43 van die wet, met dien verstande dat Onze minister, indien de lokalen krachtens hoofdstuk I met zijn toestemming tot stand zijn gekomen,

  • a.

    met betrekking tot de kosten, bedoeld in artikel 39, tweede lid onder b, de vergoeding, bedoeld in de tweede volzin van artikel 42 eerste lid, ook na de eerste 3 jaren na het jaar van opening van een school kan toekennen;

  • b.

    met betrekking tot de kosten, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onder c, de vergoeding bedoeld in artikel 43, ook voor niet gebruikte lokalen kan toekennen.

§

2

Gewoon lager onderwijs

Artikel

18

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

§

3

Voorwaarde voor uitkering

Artikel

19

De vergoedingen, bedoeld in de paragrafen 1 en 2 van dit hoofdstuk vinden terzake van voorzieningen die krachtens deze wet de toestemming van Onze minister behoeven, slechts plaats indien en voor zover die toestemming is verkregen.

Hoofdstuk

III

Slotbepalingen

Artikel

20

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lage Vuursche
Beatrix
De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, A. J. Hermes
De Minister van Financiën, Van der Stee
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, H. E. Koning
De Minister van Justitie, J. de Ruiter