Wet van 1 juli 1981, houdende regelen omtrent een eenmalige uitkering aan bepaalde door de Japanners in Azië geïnterneerden en hun weduwen
Uitkeringswet Indische geïnterneerden
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een voorziening te treffen houdende voldoening voor Nederlandse rekening van een eenmalige uitkering aan een bepaalde groep tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Japanners in Azië geïnterneerden en in bepaalde gevallen aan hun weduwen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel
1
In deze wet wordt verstaan onder:
1.
geïnterneerde: degene die bij de uitvoering door Nederland van artikel 16 van het Vredesverdrag met Japan (Tractatenblad 1952, no. 91) of bij de uitvoering van het Stikker-Joshida Akkoord (Tractatenblad 1956, no. 28) voor een uitkering in aanmerking is of zou zijn gebracht en die als gevolg van de Japanse bezetting inkomsten uit arbeid of bedrijf, welke hij op het tijdstip van de bezetting van Nederlands-Indië door Japan genoot door krijgsgevangenschap of internering heeft gederfd;
2.
weduwe: de weduwe van een voor 1 januari 1981 overleden geïnterneerde.
Artikel
2
De op 1 januari 1981 in leven zijnde geïnterneerde onderscheidenlijk weduwe, die in de periode van 15 augustus 1945 tot 1 januari 1981 tenminste 10 jaren onafgebroken in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigd is geweest of in die periode vanuit Nederland is geëmigreerd, heeft aanspraak op een eenmalige uitkering ten bedrage van f 7500 welke niet in mindering wordt gebracht op pensioenen, uitkeringen, subsidies en dergelijke.
Artikel
3
De uitkering wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken verleend op verzoek van de geïnterneerde, de weduwe of indien de geïnterneerde of de weduwe op of na 1 januari 1981 is overleden, hun erfgenamen. De aanvraag moet schriftelijk worden ingediend en uiterlijk binnen 2 jaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn ontvangen.
Artikel
4
Een weduwe heeft, ook al is zij eveneens geïnterneerde in de zin van deze wet, slechts aanspraak op één uitkering.
Artikel
5
Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan in bijzondere gevallen na advies van een ter zake door Ons in te stellen Commissie afwijken van het bepaalde in deze wet.
Artikel
6
Deze wet wordt, onder toevoeging op de gebruikelijke wijze van het jaartal en het nummer van het Staatsblad waarin zij is geplaatst, opgenomen als nr. 19 in het onderdeel "Departement van Binnenlandse Zaken" van de bijlage, bedoeld in artikel 6 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Stb. 1975, 284).
Artikel
7
Deze wet kan worden aangehaald als: Uitkeringswet Indische geïnterneerden.
Artikel
8
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.