Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 25 juni 1981, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 314/681;
Overwegende dat ter uitvoering van de regeringsverklaring van de Democratische Volksrepubliek Algerije van 19 januari 1981, betreffende de beslechting van geschillen door de Regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Regering van de Islamitische Republiek Iran, te 's-Gravenhage een arbitragetribunaal is gevestigd, dat zal beslissen over de toewijzing van daartoe bestemde fondsen;
Overwegende dat ter medewerking aan de uitvoering van deze regeringsverklaring op 10 juli 1981 te 's-Gravenhage een notawisseling heeft plaatsgevonden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, houdende een overeenkomst betreffende een garantiefonds in verband met de beslechting van bepaalde geschillen tussen de Verenigde Staten en Iran, welke overeenkomst zal worden gepubliceerd in het Tractatenblad;
Overwegende dat ingevolge voormelde overeenkomst de daarin bedoelde fondsen zullen worden geplaatst bij een daartoe met medewerking van De Nederlandsche Bank N.V. opgerichte afzonderlijke rechtspersoon, genaamd N.V. Settlement Bank of the Netherlands;
Overwegende dat voorts ingevolge de artikelen 5 tot en met 7 van voormelde overeenkomst op Nederland de volkenrechtelijke verplichting rust, de bedoelde fondsen te vrijwaren van beslag, alsmede de onschendbaarheid te waarborgen van de genoemde vennootschappen ter zake van hun medewerking aan de uitvoering van deze overeenkomst;
Gelet op artikel 9 van de Wet op de samenstelling der burgerlijke gerechten, alsmede op artikel 13a van de Wet van 15 mei 1829 (Stb. 28), houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk;
De Raad van State gehoord (advies van 3 juli 1981, nr. 810701/10);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie, van 10 juli 1981, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 348/681;