Wet van 26 augustus 1981, houdende regeling van de bezoldiging van de Nationale ombudsman en van de substituut-ombudsmannen, en wijziging van een aantal wetten

Wet vaststelling Wet bezoldiging Nationale ombudsman

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bezoldiging te regelen van de Nationale ombudsman en van substituut-ombudsmannen, bedoeld in respectievelijk artikel 2 en artikel 9 van de Wet Nationale ombudsman ( Stb. 1981, 35), en wijziging te brengen in een aantal wetten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

II

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

III

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

IV

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

V

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt voor wat betreft het bepaalde in artikel I terug tot 1 juli 1979.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel
De Minister van Justitie, J. de Ruiter
De Minister van Justitie, J. de Ruiter