Besluit van 30 oktober 1981, houdende vaststelling van een Algemeen reglement voor de stadsspoorwegen

Metroreglement

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 april 1981, nr. A-1/V 23387, Directoraat-Generaal van het Verkeer;
De Raad van State gehoord (advies van 16 juni 1981, nr. 810610/15);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 26 oktober 1981, nr. A-1/V 27724, Directoraat-Generaal van het Verkeer;

Hebben goedgevonden en verstaan: Metroreglement

Algemeen reglement voor de stadsspoorwegen

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Verkorte titel

Dit reglement kan worden aangehaald onder de titel "Metroreglement" of "MR".

Artikel

2

Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • b.

    ambtenaren belast met het toezicht: de ambtenaren, bedoeld in artikel 10 van de Spoorwegwet;

  • c.

    spoorweg: spoorwegdienst als bedoeld in de Spoorwegwet, al dan niet onder beheer van een publiekrechtelijk lichaam;

  • d.

    directie: bestuurders van een spoorwegdienst als bedoeld in artikel 9 van de Spoorwegwet;

  • e.

    personeel: hoofdbeambten, beambten en bedienden van een spoorweg;

  • f.

    chef van de trein: hij die het bevel over een trein voert;

  • g.

    metrobestuurder: hij die een treinstel of combinatie van treinstellen bedient;

  • h.

    machinist: hij die een locomotief bedient;

  • i.

    voertuig: elk voertuig, al dan niet geleed, ingericht om op spoorstaven te rijden;

  • j.

    bijzonder voertuig: elk voertuig dat zonder zijn lading door het begeleidend personeel met handkracht uit het spoor kan worden gebracht;

  • k.

    rollend materieel: elk voertuig, geen bijzonder voertuig zijnde;

  • l.

    krachtvoertuig: rollend materieel, voorzien van een eigen voortbewegingsinrichting;

  • m.

    locomotief: krachtvoertuig, hoofdzakelijk bestemd om andere voertuigen voort te bewegen en niet zelf ingericht voor het vervoer van personen, of een combinatie van die krachtvoertuigen die van één punt uit worden bediend;

  • n.

    treinstel: krachtvoertuig of verscheidene semi-permanent gekoppelde voertuigen waarvan ten minste één een krachtvoertuig is, hoofdzakelijk ingericht voor het vervoer van personen;

  • o.

    motorwagenstel: krachtvoertuig of verscheidene semi-permanent gekoppelde voertuigen waarvan ten minste één een krachtvoertuig is, hoofdzakelijk bestemd voor andere doeleinden dan het voortbewegen van andere voertuigen en niet hoofdzakelijk ingericht voor het vervoer van personen;

  • p.

    rijtuig: rollend materieel zonder eigen voortbewegingsinrichting, geheel of gedeeltelijk ingericht voor het vervoer van personen;

  • q.

    wagen: rollend materieel zonder eigen voortbewegingsinrichting, geen rijtuig zijnde;

  • r.

    trein: een krachtvoertuig - indien met andere voertuigen verbonden, daarmede een geheel vormende - dat zich naar of op een hoofdspoor of een door de directie aangewezen ander spoor beweegt of gaat bewegen;

  • s.

    rangeerdeel: een krachtvoertuig, rijtuig of wagen, of een aantal van deze voertuigen aaneengesloten, geen trein zijnde;

  • t.

    station: gedeelte van een spoorweg, hoofdzakelijk bestemd en ingericht om reizigers te laten in- en uitstappen, met inbegrip van de toeleidende trappen en andere toegangen;

  • u.

    hoofdspoor: een spoor dat in gewone omstandigheden door reizigerstreinen wordt bereden, alsmede een door de directie als zodanig aangewezen spoor;

  • v.

    baanvak: gedeelte van de spoorweg tussen twee met name genoemde punten;

  • w.

    periode van duisternis: het gehele etmaal in tunnelgedeelten en de tijd tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang op de overige gedeelten van de spoorweg;

  • x.

    ATB: systeem van automatische treinbeïnvloeding waarbij door middel van cabineseinen aan de metrobestuurder of machinist doorlopend de toegestane snelheid kenbaar wordt gemaakt, de werkelijke snelheid doorlopend wordt gecontroleerd en bij overschrijding van de toegestane snelheid automatisch hetzij de werkelijke snelheid ten minste wordt teruggebracht tot de toegestane waarde, hetzij de trein tot stilstand wordt gebracht;

  • y.

    ATO: systeem van automatische treinbesturing waarbij alle handelingen van de metrobestuurder of machinist met betrekking tot het rijden van de trein automatisch door de apparatuur worden verricht.

Artikel

4

Directie van een spoorweg onder beheer van een publiekrechtelijk lichaam

Ten aanzien van spoorwegen onder beheer van een publiekrechtelijk lichaam worden voor de naleving van dit besluit als bestuurders, bedoeld in artikel 9 van de Spoorwegwet, aangemerkt zij die door dit publiekrechtelijk lichaam aan het hoofd van de spoorweg zijn gesteld.

Artikel

5

Ontheffingen en afwijkingen voor proefnemingen

Voor proefnemingen met betrekking tot het gebruik, de inrichting en de bediening van het rollend materieel en het gebruik van technische systemen en hulpmiddelen voor de uitoefening van de dienst over de spoorweg, kan de Minister voor een door hem te bepalen termijn ontheffing verlenen of afwijkingen toestaan van bepalingen van dit reglement.

Artikel

6

Voorwaarden die aan ontheffingen en afwijkingen worden verbonden

Artikel

7

Beperkingen van bevoegdheden van de directie

Hoofdstuk

II

De spoorweg en zijn vaste voorzieningen

Afdeling

I

Stations

Artikel

8

Inrichting van stations

Afdeling

II

Infrastructuur

Artikel

9

Eisen te stellen aan de bovenbouw en de kunstwerken; afstandaanduidingen

Artikel

10

Bijzondere eisen te stellen aan tunnelgedeelten

Artikel

11

Beweegbare bruggen

Beweegbare bruggen zijn niet toegelaten. De Minister kan van dit verbod in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

Artikel

12

Profiel van vrije ruimte

Artikel

13

Stroomrails

Artikel

14

Onderhoud, bewaking en schouw

Artikel

15

Voorzieningen ten behoeve van derden

Het is aan anderen dan de directie verboden zonder vergunning, verleend door of namens de Minister, op, in, boven of onder de spoorweg leidingen, werken, andere inrichtingen of beplantingen aan te brengen, te doen aanbrengen of te hebben, dan wel daarmede verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren.

Afdeling

III

Afsluiting en overwegen

Artikel

16

Afsluiting van de spoorweg

Artikel

17

Overwegen

Gelijkvloerse kruisingen met openbare of niet-openbare wegen of paden zijn niet toegestaan. De Minister kan van dit verbod in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

Artikel

19

Spoorwegovergangen ten behoeve van de spoorwegdienst

Spoorwegovergangen ten behoeve van de spoorwegdienst gelden niet als kruisingen in de zin van artikel 17. De directie schrijft de nodige maatregelen voor in het belang van de veiligheid bij het gebruik van deze overgangen.

Afdeling

IV

Beveiliging

Artikel

20

Automatische treinbeïnvloeding (ATB) en automatische treinbesturing (ATO)

Behoudens door de Minister te verlenen ontheffing zijn de hoofdsporen uitgerust met apparatuur van ATB of ATO. De ATB of ATO voldoet tenminste aan door de Minister te stellen voorwaarden.

Artikel

21

Vaste seinen

Artikel

22

Beschrijving en plaats van de seinen

Artikel

23

Stopsein aan naderende trein of rangeerdeel

De directie wijst de plaatsen aan, waar aan naderende treinen of rangeerdelen een stopsein moet kunnen worden gegeven.

Artikel

24

Seingeving

Artikel

25

Verband tussen seinen en wissels en tussen seinen onderling

Artikel

26

Telecommunicatie

Hoofdstuk

III

Rollend materieel

Afdeling

I

Algemene bepalingen

Artikel

27

Veiligheidseis

De directie draagt zorg dat de constructie van het rollend materieel zodanig is dat het op de voor dit rollend materieel bestemde baanvakken met de hoogste daarvoor toegelaten snelheid en belasting veilig kan rijden.

Artikel

28

Kinematisch omgrenzingsprofiel

Artikel

29

Asbelasting en gewicht per strekkende meter; snelheid

Bij elke snelheid van het rollend materieel mag de belasting van de bovenbouw, de aardebaan en de kunstwerken door het rollend materieel de bij die snelheid toegelaten waarde niet overschrijden.

Artikel

30

Asafstand

Bij twee-assige voertuigen bedraagt de verhouding van de asafstand tot de voertuiglengte, gemeten over de buffers, ten minste 0.45. Het rollend materieel moet bogen met een straal van 150 m bij een spoorbreedte van 1435 mm kunnen berijden.

Artikel

31

Wielafstand

De afstand tussen de binnenste vlakke zijden van de wielen van een as bedraagt ter hoogte van de bovenkant van de spoorstaaf ten minste 1357 mm en ten hoogste 1363 mm.

Artikel

32

Wielen

Artikel

33

Vering

De constructie van de afvering is zodanig dat bij breuk van een onderdeel hiervan of bij defecte luchtvering het voertuig niet op ongewenste wijze met andere voertuigen of met vaste voorwerpen in aanraking komt.

Artikel

34

Opschriften

Op het rollend materieel zijn aangegeven:

  • a.

    serienummer van het voertuig;

  • b.

    eigen gewicht;

  • c.

    totale gewicht bij maximaal toelaatbare belasting;

  • d.

    remgewicht, indien het voertuig met in dienst zijnde rem mag rijden op andere spoorwegen waarop de Spoorwegwet of de Locaalspoor- en Tramwegwet van toepassing is.

Artikel

35

Aanschaffing

Alvorens rollend materieel wordt aangeschaft wordt het type door de directie geaccordeerd.

Op de desbetreffende tekeningen op een schaal van ten minste 1:100 worden onder meer aangegeven:

  • a.

    voor treinstellen en rijtuigen: het aantal staan- en zitplaatsen in elke afdeling en het aantal klapzittingen op elk balkon;

  • b.

    voor wagens: het draagvermogen voor vervoer van goederen.

Artikel

36

Indienststelling; register

Artikel

37

Albums

In een album, dat steeds wordt bijgehouden, worden vermeld:

  • A.

    voor al het rollend materieel:

    • 1.

      volgnummer, naam en woonplaats van de fabrikant en het jaar waarin het voertuig is afgeleverd;

    • 2.

      korte omschrijving van het voertuig;

    • 3.

      type van de zelfwerkende rem;

    • 4.

      gewicht van het voertuig in dienstvaardige toestand en de grootste asdruk;

    • 5.

      remgewicht, indien het voertuig met in dienst gestelde rem mag rijden op andere spoorwegen waarop de Spoorwegwet of de Locaalspoor- en Tramwegwet van toepassing is;

    • 6.

      constructief toegestane snelheid;

  • B.

    voor krachtvoertuigen, al dan niet rechtstreeks voortbewogen door een of meer verbrandingsmotoren:

    • 1.

      type en hoofdafmetingen van de motoren;

    • 2.

      grootste toegelaten aantal omwentelingen van de motoren per minuut;

    • 3.

      continuvermogen van de motoren in kW;

    • 4.

      type van koelinrichting;

    • 5.

      inhoud van de brandstoftanks;

    • 6.

      type van de krachtoverbrenging tussen de motoren en de aangedreven assen;

  • C.

    voor krachtvoertuigen voortbewogen door een of meer elektromotoren:

    • 1.

      type en maximumspanning van de tractiemotoren;

    • 2.

      grootste toegelaten aantal omwentelingen van de tractiemotoren per minuut;

    • 3.

      aantal en continuvermogen van de tractiemotoren in kW.

Artikel

38

Wijziging

Wijziging van de inrichting van rollend materieel waardoor wordt afgeweken van de in artikel 35 bedoelde tekeningen, dan wel wijziging van de bestemming, behoeft de instemming van de directie.

Artikel

39

Onderhoud

Artikel

40

Administratie

Artikel

41

Rollend materieel dat niet aan de Spoorweg toebehoort

Artikel

42

Afwijkingen

De Minister kan om bijzondere redenen afwijkingen van het bepaalde in dit hoofdstuk toestaan.

Afdeling

II

Krachtvoertuigen

Artikel

43

Bijzondere voorschriften voor krachtvoertuigen

Artikel

44

Dienst op andere spoorwegen

De Minister kan, de directie gehoord, nadere voorschriften geven omtrent de technische inrichting van krachtvoertuigen met het oog op het dienst doen op andere spoorwegen waarop de Spoorwegwet of de Locaalspoor- en Tramwegwet van toepassing is.

Artikel

45

Bijzondere voorschriften voor treinstellen

Artikel

46

Nadere voorschriften voor reminrichtingen van treinstellen

Afdeling

III

Rijtuigen en wagens

Artikel

48

Stuurstandvoertuigen

Artikel

49

Sluitsein

Rijtuigen en wagens zijn voorzien van lantarenhouders of van vaste sluitseinen.

Hoofdstuk

IV

Trein- en rangeerdienst

Artikel

50

Plaats van de krachtvoertuigen en de metrobestuurder of machinist in de trein

Artikel

51

Samenstelling van treinen, afwijking van artikel 26 Spoorwegwet; treinseinen

Artikel

52

Remmen

Artikel

53

Snelheid

Artikel

54

Nazien van de treinen

Artikel

55

Seinmiddelen en gereedschap in de treinen

Artikel

56

Wijze van rijden bij dubbel spoor

Artikel

57

Treinbewegingen

Artikel

58

Vaststelling van de dienstregeling, afwijking van artikel 26 Spoorwegwet

Artikel

59

Bekendmaking van de dienstregeling

Artikel

60

Uitvoering van de dienstregeling

Artikel

61

Rangeerdienst

Artikel

62

Stilstaande voertuigen en krachtvoertuigen in dienstvaardige staat

De directie schrijft maatregelen voor om te beletten dat:

  • a.

    op de sporen staande voertuigen door de wind of onvoorziene omstandigheden in beweging worden gebracht;

  • b.

    krachtvoertuigen, zonder dat zij worden bediend, onbedoeld in beweging komen;

  • c.

    krachtvoertuigen door onbevoegden worden bediend.

Artikel

63

Bijzondere voertuigen

Voorschriften betreffende bijzondere voertuigen worden opgenomen in het dienstreglement, bedoeld in artikel 6 van de Spoorwegwet.

Hoofdstuk

V

Ongevallen en andere onregelmatigheden

Artikel

64

Maatregelen in verband met ongevallen en andere onregelmatigheden

Artikel

65

Hulp bij ongevallen

Artikel

66

Kennisgeving en onderzoek van ongevallen en andere onregelmatigheden

Artikel

67

Openbaar onderzoek van ongevallen

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Personeel

Afdeling

I

Algemene bepalingen

Artikel

68

Algemene vereisten

Artikel

69

Personeel op de trein

Artikel

70

Leeftijd en vakbekwaamheid van krachtvoertuigpersoneel

Artikel

71

Bepalingen tot bevordering van de zorgvuldige uitoefening van de dienst

Artikel

72

Beëdiging van personeel

Artikel

73

Wijze van beëdiging

Artikel

74

Kleding en onderscheidingstekenen

Ten aanzien van Spoorwegen onder beheer van een publiekrechtelijk lichaam bepaalt dit lichaam welk personeel moet zijn voorzien van dienstkleding of van een dienstonderscheidingsteken en stelt het daartoe een reglement vast. Bij andere Spoorwegen stelt de directie een dergelijk reglement vast.

Artikel

75

Personen die niet tot het personeel behoren

Personen die niet tot het personeel behoren kunnen onder door de directie te stellen voorwaarden:

  • a.

    tot de spoorweg worden toegelaten voor de bediening van de in artikel 41 bedoelde krachtvoertuigen;

  • b.

    worden belast met de leiding van werkzaamheden aan - of in de onmiddellijke nabijheid van - de aardebaan, de bovenbouw, de kunstwerken en de inrichtingen of met zorg voor het nemen van de veiligheidsmaatregelen bij die werkzaamheden.

Bij die voorwaarden kan worden afgeweken van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Afdeling

II

Dienstvoorwaarden arbeids- en rusttijden

Artikel

76

Reglement Dienstvoorwaarden

Vervallen

Artikel

77

Arbeids- en rusttijden

Vervallen

Hoofdstuk

VII

Bepalingen ter verzekering van veiligheid, orde en rust

Artikel

78

Orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang in of op de stations en in de treinen

Artikel

79

Meenemen van levende dieren

Aanwijzingen betreffende orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang

  • 1.

    Een ieder is verplicht de aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang op te volgen, die door de directie duidelijk kenbaar zijn gemaakt.

  • 2.

    Een aanwijzing om zich te verwijderen, kan worden gegeven voor een bij de aanwijzing te bepalen tijdsduur.

Artikel

80

Vervallen

Artikel

81

Vervallen

Artikel

82

Vervallen

Artikel

83

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Bepalingen betreffende het vervoer van reizigers, van handbagage en andere voorwerpen

Afdeling

I

Algemene bepalingen

Artikel

84

Vervallen

Artikel

85

Vervallen

Artikel

86

Vervallen

Artikel

87

Vervallen

Artikel

88

Vervallen

Afdeling

II

Tarieven, plaatsbewijzen

Artikel

89

Vervallen

Artikel

90

Vervallen

Artikel

91

Vervallen

Artikel

92

Vervallen

Artikel

93

Vervallen

Artikel

94

Vervallen

Artikel

95

Vervallen

Artikel

96

Vervallen

Artikel

97

Vervallen

Artikel

98

Vervallen

Artikel

99

Vervallen

Artikel

100

Vervallen

Artikel

101

Vervallen

Artikel

102

Vervallen

Artikel

103

Vervallen

Artikel

104

Vervallen

Artikel

105

Vervallen

Artikel

106

Vervallen

Artikel

107

Vervallen

Artikel

108

Vervallen

Hoofdstuk

IX

Slotbepaling

Artikel

109

Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat dit Besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, H. J. Zeevalking
De Minister van Justitie, J. de Ruiter

Inhoud

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

1.

Verkorte titel

2.

Begripsomschrijvingen

3.

Toepasselijkheid van dit reglement

4.

Directie van een Spoorweg onder beheer van een publiekrechtelijk lichaam

5.

Ontheffingen en afwijkingen voor proefnemingen

6.

Voorwaarden die aan ontheffingen en afwijkingen worden verbonden

7.

Beperking van bevoegdheden van de directie

Hoofdstuk II

De spoorweg en zijn vaste voorzieningen

Afdeling I

Stations

8.

Inrichting van stations

Afdeling II

Infrastructuur

9.

Eisen te stellen aan de bovenbouw en de kunstwerken; afstandaanduidingen

10.

Bijzondere eisen te stellen aan tunnelgedeelten

11.

Beweegbare bruggen

12.

Profiel van vrije ruimte

13.

Stroomrails

14.

Onderhoud, bewaking en schouw

15.

Voorzieningen ten behoeve van derden

Afdeling III

Afsluiting en overwegen

16.

Afsluiting van de spoorweg

17.

Overwegen

18.

Gebruik van overwegen door wegverkeer

19.

Spoorwegovergangen ten behoeve van de spoorwegdienst

Afdeling IV

Beveiliging

20.

Automatische treinbeïnvloeding (ATB) en automatische treinbesturing (ATO)

21.

Vaste seinen

22.

Beschrijving en plaats van de seinen

23.

Stopsein aan naderende trein of rangeerdeel

24.

Seingeving

25.

Verband tussen seinen en wissels en tussen seinen onderling

26.

Telecommunicatie

Hoofdstuk III

Rollend materieel

Afdeling I

Algemene bepalingen

27.

Veiligheidseis

28.

Kinematisch omgrenzingsprofiel

29.

Asbelasting en gewicht per strekkende meter; snelheid

30.

Asafstand

31.

Wielafstand

32.

Wielen

33.

Vering

34.

Opschriften

35.

Aanschaffing

36.

Indienststelling; register

37.

Albums

38.

Wijziging

39.

Onderhoud

40.

Administratie

41.

Rollend materieel dat niet aan de Spoorweg toebehoort

42.

Afwijkingen

Afdeling II

Krachtvoertuigen

43.

Bijzondere voorschriften voor krachtvoertuigen

44.

Dienst op andere spoorwegen

45.

Bijzondere voorschriften voor treinstellen

46.

Nadere voorschriften voor reminrichtingen van treinstellen

Afdeling III

Rijtuigen en wagens

47.

Bijzondere voorschriften voor rijtuigen

48.

Stuurstandvoertuigen

49.

Sluitsein

Hoofdstuk IV

Trein- en rangeerdienst

50.

Plaats van de krachtvoertuigen en de metrobestuurder of machinist in de trein

51.

Samenstelling van treinen, afwijking van artikel 26 Spoorwegwet; treinseinen

52.

Remmen

53.

Snelheid

54.

Nazien van de treinen

55.

Seinmiddelen en gereedschap in de treinen

56.

Wijze van rijden bij dubbel spoor

57.

Treinbewegingen

58.

Vaststelling van de dienstregeling, afwijking van artikel 26 Spoorwegwet

59.

Bekendmaking van de dienstregeling

60.

Uitvoering van de dienstregeling

61.

Rangeerdienst

62.

Stilstaande voertuigen en krachtvoertuigen in dienstvaardige staat

63.

Bijzondere voertuigen

Hoofdstuk V

Ongevallen en andere onregelmatigheden

64.

Maatregelen in verband met ongevallen en andere onregelmatigheden

65.

Hulp bij ongevallen

66.

Kennisgeving en onderzoek van ongevallen en andere onregelmatigheden

67.

Openbaar onderzoek van ongevallen

Hoofdstuk VI

Personeel

Afdeling I

Algemene bepalingen

68.

Algemene vereisten

69.

Personeel op de trein

70.

Leeftijd en vakbekwaamheid van krachtvoertuigpersoneel

71.

Bepalingen tot bevordering van de zorgvuldige uitoefening van de dienst

72.

Beëdiging van personeel

73.

Wijze van beëdiging

74.

Kleding en onderscheidingstekenen

75.

Personen die niet tot het personeel behoren

Afdeling II

Dienstvoorwaarden arbeids- en rusttijden

76.

Reglement Dienstvoorwaarden

77.

Arbeids- en rusttijden

Hoofdstuk VII

Bepalingen ter verzekering van veiligheid, orde en rust

78.

Controlelijn

79.

Onrechtmatige bediening, beschadiging en verontreiniging

80.

Veiligheid, orde en rust in de stations en in de treinen

81.

Veiligheid, orde en rust in de stations

82.

Veiligheid, orde en rust in de treinen

83.

Overtredingen, aanwijzingen

Hoofdstuk VIII

Bepalingen betreffende het vervoer van reizigers, van handbagage en andere voorwerpen

Afdeling I

Algemene bepalingen

84.

Aansprakelijkheid voor personen

85.

Verplichting van begeleiders van kinderen

86.

Betalingen

87.

Vervoerplicht van de Spoorweg

88.

Bekend maken van vertragingen

Afdeling II

Tarieven, plaatsbewijzen

89.

Tarieven

90.

Ontvangst van plaatsbewijzen

91.

Overdracht van plaatsbewijzen

92.

Bezit van een plaatsbewijs

93.

Plaatsen in de treinen

94.

Onderbreking

95.

Boete bij onrechtmatige handelingen met betrekking tot plaatsbewijzen

96.

Schadevergoedingsregeling bij onrechtmatige handelingen

97.

Handbagage en andere voorwerpen

98.

Levende dieren

99.

Verplichtingen en aansprakelijkheid van de reizigers met betrekking tot voorwerpen en levende dieren

100.

Terugbetalingen

101.

Beperking of uitsluiting van de aansprakelijkheid van de Spoorweg

102.

Vorderingen buiten rechte

103.

Vorderingen in rechte

104.

Verlies of beschadiging van meegenomen voorwerpen en dieren

105.

Verjaring van de vorderingen, voortvloeiende uit de overeenkomst

Afdeling III

Behandeling van gevonden goederen

106.

Bewaring

107.

Verkoop

108.

Militaire goederen

Hoofdstuk IX

Slotbepalingen

109.

Inwerkingtreding

Bijlage

Model 1 A

Vierkant met minimale afmetingen: 65 mm * 65 mm

Model 1 B

Cirkel met minimale diameter van 65 mm

Model 2

Vierkant met standaardafmetingen:

15 cm * 15 cm

30 cm * 30 cm

50 cm * 50 cm