Besluit van 25 oktober 1982, houdende uitvoering van de artikelen 1, derde lid, 19, 22, tweede lid, 23, vierde lid, en 58, eerste lid, van de Binnenschepenwet

Besluit vaarbewijzen binnenvaart

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 juli 1982, nr. PJ/S 24489, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Na overleg met Onze Ministers van Onderwijs en Wetenschappen, van Landbouw en Visserij en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk;
Gelet op de artikelen 1, derde lid, 19, 22, tweede lid, 23, vierde lid, en 58, eerste lid, in samenhang met de artikelen 17, eerste lid, onder g,18, eerste en tweede lid, 21 en 55, eerste en vierde lid, van de Binnenschepenwet (Stb. 1981, 678);
De Raad van State gehoord (advies van 31 augustus 1982, nr. 2385/11/8233);
Gezien het nader rapport van de voornoemde Ministe van 12 oktober 1982, nr. PJ/S 26419, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Begripsomschrijvingen

Artikel

1

§

2

Soorten vaarbewijzen; aanvraag en over te leggen bescheiden

Artikel

2

De door Onze Minister af te geven vaarbewijzen zijn:

  • a.

    het klein vaarbewijs voor de vaart op de rivieren, kanalen en meren;

  • b.

    het klein vaarbewijs voor de vaart op alle binnenwateren;

  • c.

    het groot vaarbewijs voor de vaart op de rivieren, kanalen en meren;

  • d.

    het groot vaarbewijs voor de vaart op alle binnenwateren.

Artikel

2a

Vervallen

Artikel

3

Artikel

4

In plaats van een document als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, kan worden overgelegd:

  • a.

    een gelijkwaardig geldig vaarbewijs, of

  • b.

    een gelijkwaardig vaarbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.

Artikel

5

§

3

De geneeskundige verklaring en het geneeskundig onderzoek; de eigen verklaring

Artikel

6

Artikel

7

§

4

Het getuigschrift en het examen; de vaartijd

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Indien de aanvrager met goed gevolg een examen, bedoeld in de Wet op de Zeevischvaartdiploma’s 1935 (Stb. 455) of de Wet op de Zeevaartdiploma’s 1935 (Stb. 456) dan wel een examen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 68 van de Zeevaartbemanningswet, heeft afgelegd, dan wel aan een school, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (Stb. 1963, 40) het eindexamen, bestemd voor een diploma of het bewijs, genoemd in de Wet op de Zeevischvaartdiploma’s 1935 of de Zeevaartdiploma’s 1935, met goed gevolg heeft afgelegd, wordt volstaan met een beperkt examen ten aanzien van de onderwerpen die door Onze Minister worden vastgesteld.

Artikel

12

Artikel

13

De examinator opent ten minste eenmaal per jaar de mogelijkheid examens bij hem af te leggen. Hij deelt tijdig mee voor welk tijdstip en bij wie aanmelding voor een examen dient te geschieden. Hij vermeldt tevens welk bedrag voor het afleggen van het examen aan hem verschuldigd is en hoe dat bedrag dient te worden voldaan.

Artikel

14

De examinator zorgt dat de examens worden afgenomen in daartoe geschikte lokalen. Hij zorgt voor toezicht en een goede gang van zaken bij het examen. Onder meer dienen maatregelen te worden getroffen om bedrog te voorkomen.

Artikel

15

De examinator houdt een examenstaat bij. Een afschrift daarvan zendt hij aan Onze Minister na afloop van het kalenderkwartaal, waarin het examen heeft plaatsgevonden.

Artikel

16

Indien zich tijdens het examen onregelmatigheden hebben voorgedaan stelt de examinator zo spoedig mogelijk een verslag op omtrent het voorgevallene.

Artikel

17

De examinator bewaart het verslag en de examenbescheiden gedurende een jaar na afloop van het examen.

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

De examens ter verkrijging van een klein vaarbewijs worden afgenomen met inachtneming van een examenregeling en een examenprogramma, die door Onze Minister worden vastgesteld.

Artikel

21

Artikel

22

§

5

Erkenning van bewijzen van vaarbekwaamheid voor de binnenvaart

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Vervallen

§

6

Slotbepalingen

Artikel

27

Een wijziging van bijlage II van richtlijn nr. 96/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PbEG L 235), gaat voor de toepassing van artikel 10 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel

28

Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regelen geven ter uitvoering van dit besluit.

Artikel

29

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, H. J. Zeevalking
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes