Artikel
1
1
Aan in Nederland gevestigde kredietverzekeringsmaatschappijen wordt op hun verzoek door de Minister van Financiën toestemming gegeven om verzekeringen of garanties - afgesloten ten behoeve van hier te lande gevestigde ondernemingen - ter dekking van aan het handels- en dienstenverkeer met het buitenland verbonden risico's tegen betaling van premies bij de Staat te herverzekeren.
2
De toestemming wordt verleend indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
-
a.
de deskundigheid en ervaring van één of meer personen, die het dagelijks beleid van de maatschappij bepalen of mede bepalen, is, naar het oordeel van de Minister, voldoende te achten in verband met de uitoefening van het bedrijf van kredietverzekeringsmaatschappij, en
-
b.
de Minister is, op grond van de voornemens en/of de antecedenten van één of meer personen, die het beleid van de maatschappij bepalen of mede bepalen, van oordeel dat de belangen van de Staat voldoende gewaarborgd zijn, en
-
c.
het eigen vermogen van de maatschappij is, naar het oordeel van de Minister, voldoende, en
-
d.
verlening is niet in strijd met het algemeen belang.
3
Aan de toestemming worden voorwaarden verbonden. De voorwaarden worden vastgesteld in een overeenkomst tussen de Staat en de betrokken kredietverzekeringsmaatschappij. Van de voorwaarden maken in elk geval deel uit de "algemene voorwaarden toelating kredietverzekeringsmaatschappijen", als opgenomen in bijlage I.
Tevens geldt als voorwaarde dat de desbetreffende kredietverzekeringsmaatschappij de standaardovereenkomst toepast, die is opgenomen in bijlage II, in de gevallen die zijn omschreven in artikel 1 van die bijlage.
Daarnaast geldt als voorwaarde dat de desbetreffende kredietverzekeringsmaatschappij transacties betreffende de uitvoer van goederen of diensten naar landen buiten de Europese Gemeenschap welke contant worden betaald of door afnemers- of leverancierskrediet worden gefinancierd, dekt in overeenstemming met de bepalingen in de bijlage bij Richtlijn (EG) 98/29 van de Raad van de Europese Unie van 7 mei 1998 betreffende de harmonisatie van de voornaamste bepalingen inzake de exportkredietverzekering op middellange en lange termijn (PbEG L 148) en in overeenstemming met de uitvoeringsbesluiten, bedoeld in artikel 3 van die Richtlijn, in de gevallen die vallen binnen het toepassingsgebied van de Richtlijn zoals omschreven in artikel 1 van de Richtlijn en onverminderd de kennisgevingsverplichtingen welke voortvloeien uit hoofdstuk IV van bedoelde bijlage.
4
Een kredietverzekeringsmaatschappij, waaraan de in lid 1 bedoelde toestemming is verleend, wordt in deze regeling verder aangeduid als "toegelaten kredietverzekeringsmaatschappij". De toelating van een kredietverzekeringsmaatschappij wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.
5
De toestemming kan worden ingetrokken wanneer
-
a.
de deskundigheid van één of meer personen die het dagelijks beleid van de maatschappij bepalen of mede bepalen, naar het oordeel van de Minister, niet langer voldoende is te achten in verband met de uitoefening van het bedrijf van verzekeringsmaatschappij, of
-
b.
de Minister, op grond van de voornemens en/of antecedenten van één of meer personen, die het beleid van de maatschappij bepalen of mede bepalen, van oordeel is dat de belangen van de Staat niet langer voldoende gewaarborgd zijn, of
-
c.
het eigen vermogen van de maatschappij naar het oordeel van de Minister niet langer voldoende is, of
-
d.
de maatschappij de voorwaarden van toelating op ernstige wijze heeft overtreden, of
-
e.
intrekking noodzakelijk is in het algemeen belang.