Artikel
1.1
Dit besluit verstaat onder een wijziging van de gemeentelijke indeling tevens een grenscorrectie.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Dit besluit verstaat onder een wijziging van de gemeentelijke indeling tevens een grenscorrectie.
Tenzij anders bepaald worden de gegevens voor toepassing van dit besluit ontleend aan de ter zake door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde gegevens.
Onze Ministers en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen gemeenten voor de toepassing van dit artikel als gemeente met een omvangrijke opgave ten aanzien van woningbouw aanwijzen. De aanwijzing kan uitsluitend betreffen de gemeenten Albrandswaard, Almere, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Haarlemmermeer, Heerhugowaard, Houten, Leidschendam, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk, Vleuten-De Meern en Wateringen.
Aan elke gemeente die overeenkomstig het eerste lid is aangewezen wordt jaarlijks een verfijningsuitkering gedaan, waarvan het bedrag wordt verkregen door toepassing van de formule:
(pt + pt + 1 + pt + 2 + rt - 4 + rt - 3 + rt - 2 + rt - 1) * C - vt - 1 * f * D
in welke formule voorstelt:
de letter p: het aantal woningen, vastgesteld bij de in het eerste lid bedoelde aanwijzing of bij de verlenging daarvan, dat op het grondgebied van de aangewezen gemeente naar verwachting zal gereedkomen;
de letter r: het aantal gereedgekomen woningen dat op het grondgebied van de aangewezen gemeente is gebouwd;
de letter v: het verschil tussen p en r;
de letter f: een factor die indien de letter v betrekking heeft op het eerste, tweede en derde en volgende jaren waarvoor de aanwijzing geldt onderscheidenlijk 1, 2 en 3 bedraagt;
de indices t, t+1, t+2, t-4, t-3, t-2, t-1: tijdsindices die aangeven onderscheidenlijk het onderhavige uitkeringsjaar, het eerste en tweede daaropvolgende, alsmede het vierde, derde, tweede en eerste daaraan voorafgaande jaar;
de letter C: een bedrag per woning;
de letter D: het gemiddelde van de over de drie aan het uitkeringsjaar voorafgaande jaren geldende bedragen per woning, voorgesteld door de letter C.
In de formule worden p en r op nul gesteld indien zij betrekking hebben op uitkeringsjaren die voorafgaan aan of volgen op de periode waarvoor de aanwijzing geldt. De uitkomst van de formule wordt op nul gesteld als deze negatief is.
De aanwijzing tot gemeente met een omvangrijke opgave ten aanzien van woningbouw, bedoeld in artikel 2.1.1, heeft als datum van ingang 1 januari van enig jaar en omvat een geheel aantal jaren. De aanwijzing kan worden verlengd.
Onze Ministers en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zenden de ontwerp-beschikking tot aanwijzing, verlenging dan wel intrekking gelijktijdig aan de gemeente en gedeputeerde staten.
Gedeputeerde staten adviseren Onze Ministers en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer binnen acht weken na ontvangst van de ontwerp-beschikking.
De gemeente maakt, indien zij dat gewenst acht, binnen acht weken na ontvangst van de ontwerp-beschikking, haar zienswijze schriftelijk kenbaar en zendt daarvan afschrift aan gedeputeerde staten.
Onze Ministers en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslissen binnen zes maanden na de datum waarop de ontwerp-beschikking is verzonden.
Van de beschikking wordt mededeling gedaan door toezending van een afschrift aan gedeputeerde staten en tevens door plaatsing in de Staatscourant.
Onze Ministers en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wijzen slechts aan als de gemeente aan de volgende voorwaarden voldoet:
de woningbouwopgave bedraagt tenminste 6000 woningen in 10 jaar;
de gemiddelde jaarlijkse woningbouwopgave bedraagt, uitgedrukt in procenten van de woningvoorraad op 1 januari van het laatste aan de aanwijzingsperiode voor de verfijning voorafgaande jaar:
omvang gemeente |
vereiste opgave |
0 - 20 000 woningen |
3% |
20 000 - 30 000 woningen |
4% |
30 000 of meer woningen |
5% |
de gemeente heeft zich bereid verklaard tot bestuurlijke samenwerking binnen het stadsgewest. Deze bereidverklaring blijkt uit een mede door de centrumgemeente ondertekende overeenkomst over de ontwikkeling en de uitvoering van de bouwlocatie.
Bij een verlenging van de aanwijzing zijn de in het achtste lid genoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde onder de letter a, van de overeenkomstige toepassing.
Onze Ministers en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen ontheffing verlenen van de in het achtste lid onder de letter c genoemde voorwaarde.
In de gevallen waarin uit stedebouwkundig oogpunt sprake is van één bouwlocatie die gelegen is op het grondgebied van meer dan één gemeente wordt per gemeente bezien of zij voor aanwijzing in aanmerking komt. Daarbij geldt de in het achtste lid onder de letter a opgenomen voorwaarde uitsluitend voor de bouwlocatie als geheel. De onder de letters b en c opgenomen voorwaarden blijven in dat geval onverkort van kracht op de afzonderlijke gemeenten.
Artikel 2.1.1 wordt voor het laatst toegepast over het vierde uitkeringsjaar volgend op het laatste jaar van de periode waarvoor de aanwijzing geldt.
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Aan elke gemeente waarvoor een wijziging van de gemeentelijke indeling van kracht is geworden en die na die wijziging blijft voortbestaan dan wel wordt ingesteld, wordt, indien aan het tweede lid wordt voldaan, gedurende vijf uitkeringsjaren een verfijningsuitkering gedaan waarvan het bedrag verkregen wordt door toepassing van de formule:
(A - B) * c;
in welke formule voorstelt:
de letter A:
Voor een gemeente waarbij de bedoelde wijziging er toe leidt dat het aantal woonruimten of gelijk blijft of daalt: de algemene uitkering zoals die, zonder de bedoelde wijziging, aan die gemeente zou worden gedaan;
Voor de overige gemeenten: de algemene uitkering aan de voormalige gemeente of gemeenten die geheel overgaan naar de desbetreffende gemeente en/of de algemene uitkering die aan het gebiedsdeel of de gebiedsdelen van gemeenten, die niet geheel naar de desbetreffende gemeente overgaan, kan worden toegerekend;
de letter B: de algemene uitkering zoals die, met inbegrip van de bedoelde wijziging, aan de desbetreffende gemeente wordt of zou worden gedaan;
de letter c: een vermenigvuldigingsfactor die voor het eerste uitkeringsjaar waarover de verfijningsuitkering wordt gedaan 1,0 en voor de vier volgende uitkeringsjaren onderscheidenlijk 0,8, 0,6, 0,4 en 0,2 bedraagt.
De verfijningsuitkering, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats indien de uitkomst van de term (A - B) positief is en, uitgedrukt in procenten van de letter B, groter is dan 0,5 procent.
De berekening van de uitkomst van de formule opgenomen in het eerste lid vindt plaats naar de toestand over het uitkeringsjaar waarin de datum van herindeling valt. Bij de berekening blijven uitkeringen op grond van de artikelen 3.3.1 en 3.15.1 buiten beschouwing.
In afwijking van het eerste tot en met derde lid wordt aan de gemeenten Boxtel, 's-Hertogenbosch en Sint-Michielsgestel gedurende de jaren 1997 tot en met 2000 een verfijningsuitkering gedaan overeenkomstig de bedragen in de volgende tabel:
Boxtel |
205 190 |
153 890 |
102 600 |
51 300 |
s-Hertogenbosch |
2 293 590 |
1 720 190 |
1 146 790 |
573 400 |
Sint-Michielsgestel |
354 500 |
265 870 |
177 250 |
88 620 |
De in het eerste lid van artikel 2.7.1, onder de beschrijving van de letter A bedoelde toerekening van de algemene uitkering aan een gebiedsdeel van een gemeente die niet geheel is overgegaan naar de bedoelde gemeente vindt, voor wat betreft de maatstaven land en binnenwater, buitenwater, inwoners en woonruimten plaats naar rato van het aantal overgaande hectaren land en binnenwater, onderscheidenlijk hectaren buitenwater, inwoners en woonruimten. Voor wat betreft de overige maatstaven vindt de toerekening plaats naar rato van het aantal overgaande woonruimten.
Aan elke gemeente waarvoor een wijziging van de gemeentelijke indeling van kracht is geworden en die na die wijziging blijft voortbestaan, dan wel wordt ingesteld, wordt, indien de uitkomst van de in dit artikel opgenomen formule positief is, gedurende vijf uitkeringsjaren een verfijningsuitkering gedaan waarvan het bedrag wordt verkregen door toepassing van de formule:
;
in welke formule voorstelt:
de letter d: het aantal woonruimten op de datum van de herindeling;
de letter e: het naar de toestand op de dag vóór de herindeling hoogste aantal van de aantallen woonruimten in de voormalige gemeenten of delen van een voormalige gemeente, voor zover daarin een bestuurscentrum is gevestigd, waaruit de gemeente op de datum van de herindeling is samengesteld;
de letter F: een bedrag per eenheid.
Aan elke gemeente waarvoor een wijziging van de gemeentelijke indeling van kracht is geworden en die na die wijziging blijft voortbestaan, dan wel wordt ingesteld, en die op grond van de wet die de wijziging van de indeling regelt personeel voorlopig in dienst overneemt, wordt gedurende vijf uitkeringsjaren een verfijningsuitkering gedaan waarvan het bedrag wordt verkregen door toepassing van de formule:
; in welke formule voorstelt:
de letter g: het aantal woonruimten van het naar aantal woonruimten grootste samenstellende deel van de gemeente; onder samenstellend deel wordt verstaan: het grondgebied van een gemeente of gedeelte daarvan, dat na de datum van herindeling deel uitmaakt van de gemeente waarop dit artikel wordt toegepast;
de letter h: het aantal woonruimten van de gemeente op de datum van herindeling;
de letter i: het aantal gemeenten waarvan de gemeente op grond van de wet die de wijziging van de indeling regelt personeel voorlopig in dienst overneemt;
de letter J: een bedrag per eenheid.
Onze Ministers dragen er zorg voor dat zo spoedig mogelijk na de datum van herindeling een voorstel wordt geformuleerd ten aanzien van de toepassing van de artikelen 2.7.1, met uitzondering van het vierde lid, 2.7.3 en 2.7.4. Zij zenden dit voorstel, tezamen met de berekeningen waarop het is gebaseerd, aan de betrokken gemeentebesturen en gedeputeerde staten.
De verfijningsuitkeringen hebben betrekking op wijzigingen van de gemeentelijke indeling waarbij de datum van herindeling ligt vóór 1 januari 1997.
De verfijningsuitkeringen hebben tevens betrekking op wijzigingen van de gemeentelijke indeling waarbij de datum van herindeling ligt op 1 januari 1997 of op 1 januari 1998, mits:
de wijziging geschiedt bij wet en aan deze wet een ontwerp-regeling als bedoeld in artikel 284 van de Gemeentewet ten grondslag ligt welke voor 1 januari 1996 aan provinciale staten ter vaststelling is voorgelegd, of
de wijziging geschiedt bij algemene maatregel van bestuur en aan deze maatregel een ontwerp-regeling als bedoeld in artikel 13 van de Wet algemene regels herindeling ten grondslag ligt welke voor 1 januari 1996 aan provinciale staten ter vaststelling is voorgelegd, of
het een wijziging betreft van de indeling van de gemeenten Boekel of Vierlingsbeek.
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Aan elke gemeente op wier grondgebied een onroerend goed geheel of gedeeltelijk is gerestaureerd, voor welke restauratie in verband met de verlening na 4 mei 1945 van een rijkssubsidie uit dien hoofde, anders dan in verband met oorlogs- of stormvloedschade, het verwerkte bedrag van de subsidiabele kosten is vastgesteld, wordt een verfijningsuitkering gedaan waarvan het bedrag verkregen wordt door toepassing van de formule:
0,3 p * a;
in welke formule voorstelt:
de letter p: het naar boven op een tiende afgeronde annuïteitspercentage van een 25-jarige annuïteit bij het gemiddelde van door de Minister van Financiën voor het kalenderjaar, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde rentepercentages;
de letter a: het vastgestelde verwerkte bedrag van de subsidiabele kosten.
De verfijningsuitkering vindt plaats met ingang van het uitkeringsjaar, volgend op het kalenderjaar, waarin het verwerkte bedrag van de subsidiabele kosten is vastgesteld, tot en met het vijfentwintigste uitkeringsjaar volgend op bedoeld kalenderjaar.
Voor de toepassing van artikel 3.3.1 worden de voor 1 januari 1964 vastgestelde verwerkte bedragen van de subsidiabele kosten slechts in aanmerking genomen, indien zij zijn vastgesteld.
Artikel 3.3.1 is van toepassing met betrekking tot restauraties, voor zover het verwerkte bedrag van de subsidiabele kosten voor 1 januari 1983 is vastgesteld.
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Aan elke gemeente op wier grondgebied gebouwen, ligplaatsen van woonschepen of standplaatsen van woonwagens op een gemeentelijke riolering worden aangesloten wordt een verfijningsuitkering gedaan waarvan het bedrag verkregen wordt door toepassing van de formule:
a * b * c * e * D;
in welke formule voorstelt:
de letter a: het naar boven op een tiende afgeronde annuïteitspercentage van een 25-jarige annuïteit bij het gemiddelde van door de Minister van Financiën voor het kalenderjaar, waarin de aansluiting is gemaakt, vastgestelde rentepercentages;
de letter b: het rekenkundig gemiddelde van de indices van de kosten van onderscheidenlijk het maken van riolering buiten en binnen de bebouwde kom, inclusief BTW, (1979 = 100) voor het jaar van aansluiting;
de letter c: het in het kalenderjaar gemaakte aantal aansluitingen op een gemeentelijke riolering;
de letter e: een vermenigvuldigingsfactor, die als de formule wordt toegepast op aansluitingen die voor 1 juli 1985, onderscheidenlijk na 30 juni 1985 maar voor 1 januari 1986, in 1986, in 1987, in 1988, in 1989 of enig daarop volgend jaar tot stand komen 1,0 onderscheidenlijk 0,8, 0,6, 0,4, 0,2 en 0,0 bedraagt;
de letter D: een bedrag per aansluiting.
Bij de vaststelling van het aantal aansluitingen, voorgesteld door de letter c, wordt voor elk aangesloten gebouw, elke aangesloten ligplaats van een woonschip of elke aangesloten standplaats van een woonwagen één aansluiting geteld, met dien verstande dat voor een complex van onderscheidenlijk volkstuinhuisjes, vakantiewoningen en bedrijfsgebouwen twee aansluitingen worden geteld.
De verfijningsuitkering vindt plaats met ingang van het uitkeringsjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de aansluiting is gemaakt, tot en met het vijfentwintigste uitkeringsjaar volgend op bedoeld kalenderjaar.
Indien het in het eerste lid onder de letter b genoemde basisjaar van de bedoelde prijsindices wijzigt, past Onze Minister van Financiën het in het eerste lid bedoelde bedrag per aansluiting aan deze wijziging aan.
De in het eerste lid opgenomen vermenigvuldigingsfactor, voorgesteld door de letter e, wordt, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, voor aansluitingen van ligplaatsen van woonschepen en standplaatsen van woonwagens die na 31 december 1985 en voor 1 januari 1990 tot stand komen op 0,8 gesteld.
Voor de toepassing van artikel 3.15.1 wordt verstaan onder:
gebouw: elk bouwwerk met stenen of betonnen fundering, aard- en nagelvast met de grond verbonden, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
woonschip of woonwagen: elk woonschip dat of elke woonwagen die op grond van de Financiële-Verhoudingswet 1984, zoals deze luidde voor 1 januari 1997 tot het aantal woonruimten in de gemeente behoort;
riolering: een riolering die ondergronds is aangelegd, geschikt voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, niet open, niet van hout of zonder bodem, die niet dient ter vervanging van een bestaande al dan niet gemeentelijke riolering en waarop ten minste twee aansluitingen zijn gemaakt. Onder vervanging wordt mede begrepen de omzetting van een bestaande riolering in een gescheiden systeem voor de afvoer van vuil en schoon water;
gemeentelijke riolering: een riolering waarvan de kosten van aanleg en onderhoud ten laste van de algemene middelen van de gemeente komen en waarvan het gemeentelijk beheer genoegzaam verzekerd is;
aansluiting: voor wat betreft een gebouw: een aansluiting op een riolering, die tenminste faecaliën afvoert en is aangelegd ten behoeve van gebouwen, die op het moment van aansluiting in gebruik zijn en tenminste 5 jaar in gebruik zijn geweest, die niet dient ter vervanging van een bestaande aansluiting en wordt gemaakt binnen 5 jaar na de eerste oplevering van de riolering;
aansluiting: voor wat betreft een ligplaats van een woonschip onderscheidenlijk een standplaats van een woonwagen: een aansluiting op een riolering, die tenminste faecaliën afvoert en is aangelegd ten behoeve van ligplaatsen van woonschepen onderscheidenlijk standplaatsen van woonwagens, die op het moment van aansluiting in gebruik zijn en op 1 januari 1985 in gebruik zijn geweest en die niet dient ter vervanging van een bestaande aansluiting;
complex van onderscheidenlijk volkstuinhuisjes, vakantiewoningen en bedrijfsgebouwen: een ruimtelijk samenhangende groepering van onderscheidenlijk volkstuinhuisjes, vakantiewoningen en bedrijfsgebouwen, die functioneel een eenheid vormt. Deze omschrijving is van overeenkomstige toepassing op woonschepen en woonwagens die een recreatieve functie hebben of waarin een bedrijf wordt uitgeoefend.
De in het eerste lid van artikel 3.15.1 opgenomen vermenigvuldigingsfactor, voorgesteld door de letter e, wordt, in afwijking van het gestelde in artikel 3.15.1, eerste lid, op 1 gesteld voor aansluitingen die voor 1 januari 1990 tot stand komen en die behoren tot een rioleringsproject dat aan de volgende voorwaarden voldoet:
de eerste oplevering van de riolering heeft voor 1 juli 1985 plaatsgevonden;
de vertakking van de riolering tot aan de erfgrens van het aan te sluiten gebouw is op 1 juli 1985 aanwezig;
de riolering is voor 1 juli 1985 in gebruik genomen en
het gemeenteraadsbesluit tot het uitvoeren van het desbetreffende project is voor 31 juli 1984 genomen, dan wel de gemeente heeft voor 31 juli 1984 een bindende privaatrechtelijke verbintenis tot het uitvoeren van het desbetreffende project aangegaan.
Indien de in het eerste lid onder de letter d genoemde privaatrechtelijke verbintenis bepalingen bevat die, naar het oordeel van Onze Minister van Financiën, het voldoen aan de in het eerste lid, onder de letters a, b en c, opgenomen voorwaarden onmogelijk maken, beslist Onze Minister van Financiën dat voor aansluitingen behorend tot het desbetreffende project de in artikel 3.15.1, eerste lid, opgenomen vermenigvuldigingsfactor, voorgesteld door de letter e op 1 gesteld wordt.
Op verzoek van het gemeentebestuur kunnen Onze Ministers beslissen dat voor een gemeente die, ten aanzien van op 31 juli 1984 reeds geruime tijd in voorbereiding zijnde projecten, onevenredig en onredelijk wordt getroffen door onverkorte toepassing van artikel 3.15.1, eerste lid, de daarin opgenomen vermenigvuldigingsfactor, voorgesteld door de letter e, voor aansluitingen die voor 1 januari 1990 tot stand komen en tot het desbetreffende project behoren, op 1 wordt gesteld.
Een verzoek als bedoeld in het derde lid dient, onder gelijktijdige overlegging van alle van belang zijnde stukken, voor de dag van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, aan Onze Minister van Financiën te zijn gedaan. Verzoeken die op of na de in de eerste volzin genoemde dag worden ontvangen worden niet in behandeling genomen.
Burgemeester en wethouders zenden jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister van Financiën een opgave in drievoud van het aantal in het vorige kalenderjaar gemaakte aansluitingen, bedoeld in artikel 3.15.1.
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verfijningen algemene uitkering 1984.
Vervallen
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State, aan de Algemene Rekenkamer en aan de Raad voor de gemeentefinanciën.