Besluit van 31 mei 1985, tot uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, 9, 12, 14 en 15 van de Wet op de dierproeven (Stb. 1977, 67)

Dierproevenbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 8 februari 1985, DG VGZ/VVP, no. 143898;
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, 9, 12, 14 en 15 van de Wet op de dierproeven (Stb. 1977, 67);
Gezien het advies van de Commissie van advies voor de dierproeven van 4 augustus 1982;
De Raad van State gehoord (advies van 3 mei 1985, W13.85.0097/15.5.18.);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 21 mei 1985, DGVGZ/VVP, no. 81688;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel

2

Artikel

2a

Het onderzoeksplan, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de wet, vermeldt in ieder geval:

  • de vraagstelling van het onderzoek;

  • het belang van het onderzoek voor de gezondheid of voeding van mens of dier;

  • het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het onderzoek;

  • de deskundigheid, waaronder begrepen de mate van ervaring op het desbetreffende onderzoeksgebied, van degene die de opzet en uitvoering van de proef bepaalt, in verband met artikel 9 van de wet;

  • door wie of door welke commissie de wetenschappelijke kwaliteit is beoordeeld;

  • de argumentatie, waarom de vraagstelling niet met minder dieren of anders dan met behulp van proefdieren kan worden beantwoord;

  • de motivering van de keuze van de soort en het aantal proefdieren;

  • de herkomst van de proefdieren;

  • de beoogde behandeling en verzorging, waaronder begrepen de huisvesting, voor, tijdens en na de proef, alsmede de deskundigheid van de hiermee belaste persoon, in verband met artikel 12 van de wet;

  • de aard, de frequentie en de duur van de ingrepen waaraan het dier wordt onderworpen;

  • de mate van ongerief dat de proefdieren wordt of kan worden berokkend;

  • de toepassing van verdoving of pijnstillende middelen en andere methoden ter vermijding van ongerief;

  • of

    een dier eerder is gebruikt in verband met artikel 13, derde lid, van de wet;

  • of en, zo ja, op welk moment besloten zal worden over te gaan tot verantwoord doden van betrokken proefdieren, alsmede de methode welke wordt toegepast;

  • de uiteindelijke bestemming van het dier na de proef.

Artikel

3

Dieren die voor proeven worden gebruikt, dienen te worden verzorgd en behandeld door personen als bedoeld in artikel 2, of door anderen die over een door Onze Minister erkend diploma beschikken dan wel aan door hem te stellen eisen van bekwaamheid voldoen. Onze Minister kan werkzaamheden aanwijzen, waarvan het verrichten is voorbehouden aan een of meer categorieën van de in dit artikel bedoelde personen.

Artikel

4

Artikel

4a

Als handelingen waarbij in alle gevallen verdoving moet plaatsvinden, worden aangewezen die handelingen waarbij sprake is van ernstige verwondingen die hevige pijn kunnen veroorzaken.

Artikel

5

Aan de in artikel 14 van de wet bedoelde verplichting kan slechts worden voldaan door het houden van toezicht op het welzijn van de proefdieren op te dragen aan een persoon die in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte met goed gevolg het doctoraal examen heeft afgelegd in één van de volgende studierichtingen:

  • 1.

    diergeneeskunde;

  • 2.

    geneeskunde;

  • 3.

    biologie, afstudeerrichting medische biologie;

  • 4.

    biologie, afstudeerrichting zoölogie, waarbij pathofysiologie onderdeel van het onderwijsprogramma uitmaakt.

De in de vorige volzin bedoelde persoon dient bovendien een door Onze Minister aan te wijzen cursus welzijn van proefdieren te hebben gevolgd en met goed gevolg te hebben afgesloten.

Artikel

6

De in artikel 5 bedoelde opdracht omvat naast het houden van toezicht op de wijze van uitvoering van de dierproeven in ieder geval het houden van toezicht op de keuze en de verwerving van de proefdieren, waaronder begrepen de fokkerij, op hun verzorging en behandeling zowel voor en tijdens als na de proef, op de eventuele verdoving en euthanasie der dieren en voorts op de registratie van de proefdieren en de proeven.

Artikel

7

De in artikel 5 bedoelde opdracht gaat gepaard met de verlening van de bevoegdheid aan degene die met het toezicht is belast om:

  • a.

    van ieder voor wiens handelen of nalaten de opdrachtgever als zodanig verantwoordelijk is, alle inlichtingen te verlangen alsmede inzage te verlangen van alle bescheiden en daarvan afschrift te nemen;

  • b.

    te allen tijde alle plaatsen waarvoor de opdrachtgever als zodanig verantwoordelijk is, te betreden. Indien voor het betreden van een plaats in het belang van een proef voorschriften zijn gesteld, worden deze bij het betreden van die plaats in acht genomen;

  • c.

    dieren en goederen waarvoor de opdrachtgever als zodanig verantwoordelijk is, aan een onderzoek ter plaatse of elders te onderwerpen of te doen onderwerpen en van goederen monsters te nemen of te doen nemen, een en ander voor zover dit voor de vervulling van de in artikel 6 omschreven taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel

8

De vergunninghouder draagt zorg dat ieder voor wiens handelen of nalaten hij als zodanig verantwoordelijk is, aan de in artikel 5 bedoelde persoon alle ingevolge artikel 7 verlangde medewerking verleent alsmede dat de verstrekking van de ingevolge artikel 7, eerste lid, verlangde inlichtingen volledig en naar waarheid geschiedt.

Artikel

9

De in artikel 5 bedoelde opdracht omvat de verplichting van degene die met het toezicht is belast ten minste eenmaal per jaar aan de opdrachtgever schriftelijk verslag uit te brengen van zijn in artikel 6 bedoelde werkzaamheden. De opdrachtgever zendt aan de op grond van artikel 20 van de wet aangewezen hoofdinspecteur een afschrift van dit verslag toe.

Artikel

10

Artikel

11

Bij het indienen van een aanvrage om een vergunning, bedoeld in artikel 2 van de wet, is een bedrag van € 90,76 verschuldigd.

Artikel

11a

Om in aanmerking te komen voor een vergunning tot het fokken of afleveren van proefdieren als bedoeld in artikel 11a van de wet, dient de aanvrager aannemelijk te maken dat hij wat betreft de organisatie kan voldoen aan de artikelen 4, 7, 8, 9 en 10, alsmede, wat betreft het personeel, aan de artikelen 3, 5 en 6.

Artikel

12

Het in de artikelen 2, tweede lid, en 3 bepaalde geldt niet ten aanzien van degenen die op het tijdstip van afkondiging van dit besluit reeds zijn belast met de in die artikelen bedoelde werkzaamheden.

Artikel

13

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel

14

Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel "Dierproevenbesluit".

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, J. P. van der Reijden
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes