rechterlijk ambtenaar in opleiding: degene, die is aangesteld om de opleiding te volgen;
d.
hoofd van dienst: het bestuur van de rechtbank, dan wel het hoofd van het arrondissementsparket, waarbij de rechterlijk ambtenaar in opleiding is tewerkgesteld;
e.
rector: degene, die overeenkomstig artikel 11 als rector van de opleiding is aangewezen;
Er is een opleiding die ten doel heeft toekomstige rechterlijke ambtenaren de kennis, de vaardigheden en de ervaring te verschaffen, die nodig zijn om een rechtsprekende functie, dan wel de functie van Officier van Justitie te kunnen uitoefenen. De opleiding duurt zes jaar en omvat een binnenstage, een buitenstage en een theoretisch vormingsprogramma.
Artikel
3
1
De binnenstage bestaat uit vijf deelstages, die worden doorgebracht bij een arrondissementsrechtbank en een arrondissementsparket. Tevens kunnen elders door te brengen deelstages van korte duur worden ingelast.
2
De buitenstage wordt elders dan bij een arrondissementsrechtbank of een arrondissementsparket doorgebracht. Onze Minister bepaalt op voorstel van de rector, waar deze stage wordt doorgebracht. Tijdens de buitenstage worden werkzaamheden verricht die kunnen bijdragen aan het verwerven van kennis, vaardigheden en ervaring, dienstig voor de uitoefening van de in artikel 2 bedoelde functies.
3
De tijdsduur en volgorde van de binnenstage en buitenstage worden geregeld in het opleidingsreglement, bedoeld in artikel 12.
4
In bijzondere individuele gevallen, kan Onze Minister de tijdsduur en de volgorde der binnenstage en buitenstage vaststellen in afwijking van het bepaalde in het opleidingsreglement. Zodanige vaststelling geschiedt niet dan nadat de rector en, bij verlenging, het hoofd van dienst, daaromtrent zijn gehoord.
Artikel
4
1
Het theoretisch vormingsprogramma bestaat uit vaardigheidsleergangen en studiebijeenkomsten; het wordt doorlopen tijdens de binnenstage.
2
Voor het deelnemen aan het theoretisch vormingsprogramma is de rechterlijk ambtenaar in opleiding voor een door Onze Minister te bepalen gedeelte van de arbeidsduur vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden in de binnenstage.
Artikel
5
1
Bij de aanvang van de binnenstage stelt het hoofd van dienst na overleg met de betrokkene en in overeenstemming met de rector voor elke rechterlijk ambtenaar in opleiding afzonderlijk een werkprogramma vast, aangevende:
a.
met welke werkzaamheden de rechterlijk ambtenaar in opleiding zal worden belast;
b.
welke deelstages de rechterlijk ambtenaar in opleiding zal moeten volgen.
Zoveel mogelijk worden daarbij tijdstippen en perioden vermeld.
2
Jaarlijks stelt de rector na overleg met de betrokkene en in overeenstemming met het hoofd van dienst voor elke rechterlijk ambtenaar in opleiding afzonderlijk een studieprogramma vast, aangevende welke vaardigheidsleergangen en studiebijeenkomsten de rechterlijk ambtenaar in opleiding zal volgen. Zoveel mogelijk worden daarbij tijdstippen en perioden vermeld.
3
Het hoofd van dienst, respectievelijk de rector, draagt er zorg voor dat aan het werkprogramma, respectievelijk het studieprogramma, de hand wordt gehouden.
4
Het hoofd van dienst wijst voor de begeleiding van de rechterlijk ambtenaar in opleiding tijdens de deelstages, in overeenstemming met de rector, een mentor aan.
5
Bij verschil van opvatting tussen het hoofd van dienst en de rector over de inhoud van het werkprogramma en het studieprogramma, over de uitvoering van deze programma's en over het aanwijzen van een mentor, beslist Onze Minister.
Artikel
6
Het toezicht op de buitenstage berust bij de rector.
Artikel
7
1
Indien een rechterlijk ambtenaar in opleiding voor zijn aanstelling reeds meer dan een jaar ervaring in de rechtspraktijk of andere naar het oordeel van Onze Minister relevante ervaring heeft verworven, kan Onze Minister de opleiding bekorten met ten hoogste de duur van die ervaring, voor zover die meer dan een jaar bedraagt, doch niet met meer dan drie jaar.
2
Onze Minister kan de opleiding verlengen
a.
indien de aanstelling in tijdelijke dienst van een rechterlijk ambtenaar in opleiding ingevolge artikel 21, tweede lid, is verlengd: met ten hoogste eenzelfde periode;
b.
indien de aanstelling voor een volledige taak op grond van artikel 22a is gewijzigd in een aanstelling voor een gedeeltelijke taak dan wel een aanstelling voor een gedeeltelijke taak is gewijzigd in een aanstelling voor een andere gedeeltelijke taak: met ten hoogste een jaar;
c.
in andere gevallen, indien Onze Minister zulks, met het oog op het met gunstig resultaat beëindigen van de opleiding, nodig oordeelt: met ten hoogste een jaar.
De verlenging op grond van de onderdelen a tot en met c gezamenlijk kan niet meer dan twee jaar bedragen en heeft in beginsel slechts betrekking op de binnenstage.
3
In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, bepaalt Onze Minister op welke onderdelen van de opleiding de bekorting of de verlenging betrekking heeft en in welke volgorde de binnenstage en buitenstage worden doorlopen. De laatste volzin van artikel 3, vierde lid, is van toepassing.
4
In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden het werkprogramma en het studieprogramma aangepast en vastgesteld overeenkomstig artikel 5, eerste en tweede lid.
Artikel
8
1
Indien Onze Minister in de loop van de opleiding op grond van een beoordeling, bedoeld in artikel 25, op grond van het oordeel van de rector, bedoeld in artikel 26, dan wel op grond van andere ambtsberichten, alsnog tot het oordeel komt dat de rechterlijk ambtenaar in opleiding de opleiding niet met gunstig resultaat zal kunnen afsluiten of niet geschikt is voor een der in artikel 2 bedoelde functies, beëindigt hij diens opleiding.
2
Indien Onze Minister na voltooiing van de opleiding op een van de gronden als bedoeld in het eerste lid, alsnog tot het oordeel komt dat de rechterlijk ambtenaar in opleiding de opleiding niet met gunstig resultaat heeft beëindigd of niet geschikt is voor een der in artikel 2 bedoelde functies, maakt hij bekend niet te zullen overgaan tot een voordracht, als bedoeld in artikel 29.
3
Alvorens de in het eerste en tweede lid bedoelde beslissingen te nemen hoort Onze Minister het hoofd van dienst en de rector.
§
3:
Uitvoering en bekostiging van de opleiding
Artikel
9
Onze Minister draagt de uitvoering van de opleiding op aan een stichting die zich de opleiding van rechterlijke ambtenaren ten doel heeft gesteld en die bereid is te voldoen aan de voorwaarden, gesteld in de artikelen 10 tot en met 15 en aan hetgeen overigens met betrekking tot de opleiding in dit besluit is bepaald.
Artikel
10
Het bestuur van de stichting dient te bestaan uit:
a.
een lid van de Raad voor de rechtspraak;
b.
een lid van het College van procureurs-generaal.
Artikel
11
1
De stichting dient, uit personen die zijn belast met rechtspraak of de uitoefening van het openbaar ministerie, een rector en een conrector van de opleiding en zonodig een of meer cursuscoördinatoren aan te wijzen; als zodanig zijn dezen verantwoording verschuldigd aan de stichting.
2
Een aanwijzing ingevolge het eerste lid wordt eerst van kracht nadat Onze Minister daarin heeft toegestemd.
Artikel
12
1
De stichting dient met inachtneming van het bepaalde in dit besluit een opleidingsreglement vast te stellen.
2
Het opleidingsreglement en wijzigingen daarin treden niet in werking dan nadat Onze Minister daarin heeft toegestemd.
Artikel
13
1
De stichting dient de opleiding te bekostigen uit de daarvoor door Onze Minister aan de stichting beschikbaar gestelde gelden.
2
Ter verkrijging van de in het eerste lid bedoelde gelden dient de stichting jaarlijks een kostenraming aan Onze Minister ter instemming voor te leggen. Indien Onze Minister zich niet met de kostenraming kan verenigen, beslist hij niet over het ter beschikking stellen van de gelden, bedoeld in het eerste lid, dan nadat hij terzake overleg heeft gepleegd met de stichting.
Artikel
14
Na ommekomst van elk kalenderjaar dient de stichting ter zake van haar feitelijke uitgaven, gedaan ten behoeve van de opleiding, verantwoording af te leggen aan Onze Minister.
Artikel
15
De stichting dient gevolg te geven aan de aanwijzingen van Onze Minister omtrent de inrichting van de kostenraming en de verantwoording, alsmede omtrent de tijdstippen waarop deze stukken uiterlijk bij hem moeten worden ingediend.
§
4:
Toelating tot de opleiding
Artikel
16
Onze Minister beslist omtrent de toelating tot de opleiding na advies van een selectiecommissie. Hij laat geen kandidaat tot de opleiding toe dan op aanbeveling van die commissie.
Artikel
17
1
Leden van de in artikel 16 bedoelde selectiecommissie zijn:
a.
twee presidenten en zes andere leden van een arrondissementsrechtbank;
b.
een officier van justitie, hoofd van een arrondissementsparket, en drie andere leden van het openbaar ministerie;
c.
vier personen, niet behorend tot een der onder a en b bedoelde groepen en niet werkzaam bij het Ministerie van Justitie;
d.
vier ambtenaren van het Ministerie van Justitie.
De in onderdelen a tot en met c bedoelde leden worden voor vier jaar benoemd door Onze Minister, die met betrekking tot de in onderdelen a en b bedoelde leden eerst het advies inwint van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Onze Minister benoemt de in onderdeel d bedoelde leden voor onbepaalde tijd.
2
Elk jaar treden drie van de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde leden af volgens een door de commissie op te stellen rooster van aftreden. Zij zijn niet aansluitend herbenoembaar, behoudens in de gevallen, bedoeld in de laatste volzin. Tussentijds benoemden treden af op het tijdstip waarop degenen, wier plaats zij hebben ingenomen, volgens het rooster zouden zijn afgetreden. Eerst- en tussentijds benoemden zijn aansluitend herbenoembaar indien zij niet meer dan twee jaar lid van de commissie zijn geweest.
3
Onze Minister wijst uit de leden een voorzitter aan. De commissie kiest uit haar midden één of meer plaatsvervangende voorzitters.
Artikel
18
1
De selectiecommissie heeft tot taak Onze Minister, ten behoeve van diens beslissing omtrent de toelating tot de opleiding, van advies te dienen over het vermogen van kandidaten om de opleiding met gunstig resultaat te doorlopen en over hun geschiktheid voor een der in artikel 2 bedoelde functies.
2
Ten behoeve van haar advies stelt de selectiecommissie ten aanzien van de kandidaten een onderzoek in; dit kan zowel een beperkt als een volledig onderzoek zijn.
3
Indien de selectiecommissie een beperkt onderzoek heeft ingesteld en reeds op grond van het resultaat daarvan oordeelt dat zij geen gunstig advies zal kunnen uitbrengen, doet zij daarvan terstond mededeling aan Onze Minister.
4
In andere gevallen dan die, bedoeld in het derde lid, stelt de selectiecommissie een volledig onderzoek in, dat ten minste omvat:
a.
het inwinnen van schriftelijke inlichtingen bij door de kandidaat opgegeven referenten;
b.
een persoonlijk onderhoud met de kandidaat door niet meer dan vijf leden van de commissie;
c.
kennisneming van de uitslag van een ten aanzien van de kandidaat ingesteld psychologisch onderzoek.
De selectiecommissie brengt in deze gevallen zo spoedig mogelijk na het persoonlijk onderhoud met de kandidaat gemotiveerd advies uit aan Onze Minister.
5
De selectiecommissie kan haar voorzitter machtigen bepaalde beslissingen namens de commissie te nemen. Een zodanige machtiging, de aard en omvang van het beperkt onderzoek en wat overigens met betrekking tot de werkwijze van de commissie behoort te worden geregeld, legt de commissie neer in een reglement van orde dat de instemming van Onze Minister behoeft.
Artikel
19
Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk na de ontvangst van het advies.
Artikel
20
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 16 tot en met 19 kan Onze Minister, gehoord de selectiecommissie, zonodig de toelatingsprocedure nader regelen.
§
5
De aanstelling van toegelatenen tot de opleiding
Artikel
21
1
Degene, die is toegelaten tot de opleiding, wordt door Onze Minister aangesteld als rechterlijk ambtenaar in opleiding in tijdelijke dienst bij de gerechten voor de duur van drie jaar en tewerkgesteld bij een met name te noemen arrondissementsrechtbank of arrondissementsparket.
2
Onze Minister kan, het hoofd van dienst en de rector gehoord, de aanstelling in tijdelijke dienst verlengen:
a.
indien een rechterlijk ambtenaar in opleiding dit verzoekt en naar het oordeel van Onze Minister voortzetting van de opleiding nog zinvol kan zijn: met ten hoogste één jaar;
b.
indien daarvoor naar het oordeel van Onze Minister redenen aanwezig zijn: met de tijd welke de rechterlijk ambtenaar in opleiding niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.
3
Indien de opleiding met toepassing van artikel 7, eerste lid, is bekort, kan Onze Minister, na overleg met de rector, de duur van de aanstelling in tijdelijke dienst bepalen op een periode korter dan drie jaar, doch niet korter dan twee jaar. Ten aanzien van de verlenging van een verkorte aanstelling in tijdelijke dienst is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Het afsluitend examen is zodanig samengesteld dat ten minste grondige kennis van en inzicht in de volgende rechtsgebieden is verkregen:
a.
burgerlijk recht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht;
b.
strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht; en
c.
bestuursrecht, met inbegrip van bestuursprocesrecht.
Artikel
21b
1
De rechterlijk ambtenaar in opleiding legt aan het begin van de opleiding ten overstaan van de rector en in aanwezigheid van een getuige, de eed of belofte af overeenkomstig het als bijlage bij dit besluit gehechte formulier.
2
Het formulier, bedoeld in het eerste lid, wordt na het afleggen van de eed of belofte ondertekend door de rechterlijk ambtenaar in opleiding, de rector en de getuige.
3
De rector houdt een register bij waarin de formulieren, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard.
4
Een uittreksel uit dit register wordt aan de rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgereikt.
Artikel
22
Tenzij de opleiding op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, is beëindigd, wordt een rechterlijk ambtenaar in opleiding aansluitend aan de aanstelling in tijdelijke dienst aangesteld in vaste dienst bij de gerechten en tewerkgesteld bij een met name te noemen arrondissementsrechtbank of arrondissementsparket.
Artikel
22a
1
De rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt aangesteld voor het vervullen van een volledige of een gedeeltelijke taak.
2
De gedeeltelijke taak kan niet minder zijn dan de helft van de volledige taak en kan niet anders worden vervuld dan door wekelijks gemiddeld gedurende de in het aanstellingsbesluit genoemde arbeidsduur werkzaamheden te verrichten. De vervulling van de gedeeltelijke taak kan niet eerder ingaan dan na afloop van de vierde deelstage van de binnenstage.
Artikel
22b
Vervallen
Artikel
23
Vervallen
§
6:
Bijzondere rechten en verplichtingen, beoordeling en ontslag
Artikel
24
1
De rechterlijk ambtenaar in opleiding volgt de opleiding overeenkomstig hetgeen bij of krachtens dit besluit is bepaald. Hij dient zich daarbij te houden aan de hem door of namens zijn hoofd van dienst en de rector gegeven aanwijzingen.
2
De rechterlijk ambtenaar in opleiding brengt tijdens en na beëindiging van de binnenstage en de buitenstage aan de rector schriftelijk verslag uit van zijn verrichtingen en bevindingen. Van dit verslag verstrekt hij een afschrift aan zijn hoofd van dienst.
Artikel
25
1
Een rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt beoordeeld. Daarbij wordt tegen de achtergrond van zijn toekomstige taak gelet op de wijze waarop hij de hem opgedragen werkzaamheden heeft uitgevoerd. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met het stadium van opleiding waarin de rechterlijk ambtenaar in opleiding verkeert.
2
De beoordeling geschiedt telkens na de tweede, de derde, de vierde en de vijfde deelstage van de binnenstage door het hoofd van dienst of door een door deze aangewezen functionaris en tegen het einde van de buitenstage door een door Onze Minister aan te wijzen functionaris.
3
Het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985 (Stcrt. 81) is op de in dit artikel bedoelde beoordelingen van toepassing, met dien verstande dat in artikel 8, derde lid, van dat voorschrift, in plaats van "de tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken toegelaten centrales van verenigingen van ambtenaren." wordt gelezen: de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.
Artikel
26
1
Ten minste eenmaal per jaar vormt de rector zich een oordeel omtrent de wijze waarop de rechterlijk ambtenaar in opleiding de onderscheidene vaardigheidsleergangen en studiebijeenkomsten heeft doorlopen.
2
De rector vermeldt zijn oordeel op een lijst waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld en bespreekt daarna dit oordeel met de rechterlijk ambtenaar in opleiding. Een samenvatting van het gesprek wordt eveneens op de lijst vastgelegd. De rector zendt de lijst vervolgens zo spoedig mogelijk aan Onze Minister. De rechterlijk ambtenaar in opleiding ontvangt een afschrift van de lijst.
3
Tegen het oordeel van de rector kan een belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.
4
Indien Onze Minister de bezwaren kennelijk geheel gegrond acht, stelt hij dienovereenkomstig het oordeel nader vast. In andere gevallen dan in de vorige zin bedoeld stelt Onze Minister het oordeel, al dan niet gewijzigd, eerst vast na terzake het advies te hebben ingewonnen van de commissie, bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985 (Stcrt. 81) met dien verstande dat voor de toepassing van dat artikel in plaats van "de tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken toegelaten centrales van verenigingen van ambtenaren." wordt gelezen: de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.
Artikel
27
Indien Onze Minister een der beslissingen, bedoeld in artikel 8, heeft genomen, kan hij de rechterlijk ambtenaar in opleiding ontslaan. Indien de rechterlijk ambtenaar in opleiding ten tijde van het te verlenen ontslag reeds was aangesteld in vaste dienst, kan het ontslag evenwel slechts worden verleend, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de betrokkene binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere, mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende, werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze weigert zodanige werkzaamheden te aanvaarden.
Artikel
28
Een rechterlijk ambtenaar in opleiding maakt na het voltooien van de vierde deelstage van de binnenstage aan Onze Minister zijn voorkeur bekend voor een van de in artikel 2 bedoelde functies.
Artikel
28a
1
Een rechterlijk ambtenaar in opleiding die gedurende de buitenstage de voorkeur, bedoeld in artikel 28, wenst te wijzigen, dient daartoe een met redenen omkleed verzoek bij Onze Minister in.
2
Onze Minister beslist op het verzoek na overleg met de rector en het hoofd van dienst.
3
Indien het verzoek wordt toegewezen:
a.
past, indien nodig, het hoofd van dienst het werkprogramma en de rector het studieprogramma aan en stellen zij deze programma's overeenkomstig artikel 5, eerste en tweede lid, opnieuw vast, en
b.
bepaalt Onze Minister overeenkomstig artikel 3, tweede lid, waar de buitenstage wordt doorgebracht.
Artikel
29
Op voordracht van Onze Minister benoemen Wij een rechterlijk ambtenaar in opleiding, die de opleiding met gunstig resultaat heeft beëindigd en geschikt wordt geacht voor een der in artikel 2 bedoelde functies, overeenkomstig diens voorkeur tot gerechtsauditeur bij een door Ons aan te wijzen gerecht of tot officier van justitie in de rang van substituut-officier van justitie in een door Ons aan te wijzen arrondissement. Bij de aanwijzing letten wij zowel op de voorkeur van de betrokken rechterlijk ambtenaar in opleiding als op het belang van de dienst.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren.
Artikel
32
Vervallen
Artikel
33
Vervallen
Artikel
34
Vervallen
Artikel
35
Vervallen
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie,F. Korthals Altes
De Minister van Justitie,F. Korthals Altes
Bijlage
Formulier voor het afleggen van de eed of belofte
Door de rechterlijk ambtenaar in opleiding, bedoeld in artikel 21a van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren
Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;
Ik zweer/verklaar dat ik noch direct, noch indirect in welke vorm dan ook valse informatie heb verstrekt in verband met het verkrijgen van mijn aanstelling;
Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb geschonken of beloofd en dat ik dit ook niet zal gaan doen;
Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling van niemand giften heb aanvaard en niemand beloften heb gedaan en dat ik dit ook niet zal gaan doen;
Ik zweer/beloof dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de aan mij opgedragen taken zal vervullen en zaken die mij uit hoofd van mijn functie vertrouwelijk ter kennis komen of waarvan ik het vertrouwelijk karakter moet inzien, geheim zal houden voor anderen dan die personen aan wie ik ambtshalve tot mededeling verplicht ben;
Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!
Op .................... , werd te ....................
ten overstaan van (1) .................... , en
in tegenwoordigheid van (2) ....................
door (3) ....................
de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.
de ....................
(1) ....................
(2) ....................
(3) ....................
Krachtens de wet is de rechterlijk ambtenaar in opleiding tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Daarbij is de rechterlijk ambtenaar in opleiding verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover hij bij de uitoefening van zijn taak de beschikking krijgt en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.