Wet van 30 oktober 1985, tot regeling van het lidmaatschap van het koninklijk huis

Wet lidmaatschap koninklijk huis

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ter voldoening aan het bepaalde in artikel 39 van de Grondwet de wet dient te regelen, wie lid is van het koninklijk huis;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Met de Koning als hoofd van het koninklijk huis zijn daarvan lid:

  • a.

    zij die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen;

  • b.

    een Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan.

Artikel

2

Artikel

3

Het lidmaatschap van het koninklijk huis wordt niet verkregen bij gemis en eindigt bij verlies van het Nederlanderschap.

Artikel

4

Het lidmaatschap van het koninklijk huis eindigt voorts door ontslag, verleend bij een in het Staatsblad te plaatsen koninklijk besluit, waarover de Raad van State is gehoord.

Artikel

5

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet lidmaatschap koninklijk huis.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers
De Minister van Binnenlandse Zaken, Rietkerk
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes