Wet van 20 november 1985, houdende herziening en hernieuwde vaststelling van de wettelijke bepalingen inzake het reserve-personeel der krijgsmacht en o.a. inzake de bevordering en het ontslag van reserve-officieren

Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van de herziening van het militair rechtspositierecht wenselijk is wijziging te brengen in de mede ter voldoening aan artikel 98 van de Grondwet gestelde bepalingen inzake het reserve-personeel der krijgsmacht en onder andere inzake de bevordering en het ontslag van reserve-officieren der krijgsmacht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

  • b.

    personeel: de militairen, behorende tot het reserve-personeel der krijgsmacht;

  • c.

    werkelijke dienst: dienst gedurende de tijd welke het personeel onder de wapenen doorbrengt;

  • d.

    groot verlof: de tijd gedurende welke het personeel zich niet in werkelijke dienst bevindt of moet bevinden.

Artikel

2

Deze wet is van toepassing op hen, die krachtens bij de wet te stellen regelen verplicht, dan wel volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen vrijwillig tot het personeel behoren.

Artikel

3

Hoofdstuk

2

Werkelijke dienst

Artikel

4

Artikel

4a

Zij die tot het personeel behoren kunnen zich voorts verplichten tot:

  • a.

    het in werkelijke dienst komen en blijven voor het volgen van functietrainingen en opleidingen voor ten hoogste twee weken per jaar;

  • b.

    het zich gedurende ten hoogste één jaar beschikbaar houden voor werkelijke dienst in het kader van een crisisbeheersings-, vredes- of humanitaire operatie en tot het voor inzet in een dergelijke operatie in werkelijke dienst komen en blijven voor zolang Onze Minister dit nodig oordeelt.

Artikel

5

De oproeping in werkelijke dienst geschiedt door Onze Minister.

Artikel

6

Onze Minister kan op aanvraag ontheffing van de verplichting tot opkomst in werkelijke dienst verlenen, tenzij het dienstbelang, afgewogen tegen het persoonlijk belang, zich om operationele redenen daartegen verzet. Aan de ontheffing is de verplichting verbonden de door Onze Minister in het belang van de dienst te geven voorschriften op te volgen.

Hoofdstuk

3

Groot verlof

Artikel

7

Artikel

8

Het verlenen van groot verlof geschiedt door Onze Minister.

Artikel

9

Deze wet wordt aangehaald als: Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht.

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Vervallen

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Vervallen

Artikel

30

Vervallen

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Vervallen

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Vervallen

Artikel

37

Vervallen

Artikel

38

Vervallen

Artikel

39

Vervallen

Artikel

40

Vervallen

Artikel

41

Vervallen

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Het Oude Loo
Beatrix
De Staatssecretaris van Defensie, W. K. Hoekzema
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes