Wet van 3 juli 1986, houdende regelen inzake bescherming van de bodem

Wet bodembescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in het belang van de bescherming van het milieu regels te stellen ten einde de bodem te beschermen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemeen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;

bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

belang van de bescherming van de bodem: het belang van het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden van de bodem, die een vermindering of bedreiging betekenen van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft;

geval van verontreiniging: geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen;

oriënterend onderzoek: onderzoek naar aanleiding van een vermoeden dat sprake is van een geval van verontreiniging;

nader onderzoek: onderzoek met betrekking tot de vraag of een geval van verontreiniging een geval van ernstige verontreiniging is;

onderzoeksgeval: geval waarin oriënterend of nader onderzoek zal plaatsvinden of plaatsvindt;

saneren: het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem;

geval van ernstige verontreiniging: geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd;

saneringsonderzoek: inventarisatie van de mogelijke wijzen van sanering, inhoudende een beschrijving van hun milieuhygiënische, technische en financiële aspecten, alsmede van de kwaliteit van de bodem die met de op die wijzen uitgevoerde sanering zal worden bereikt, uitmondend in een keuze van de wijze van sanering;

beheerder: beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

gebiedsgerichte aanpak: aanpak die is gericht op de sanering van meerdere verontreinigingen van het diepere grondwater in een daartoe aangewezen gebied.

Hoofdstuk

II

Technische commissie bodem

Artikel

2

Er is een Technische commissie bodem.

Artikel

2a

Artikel

2b

Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat, dragen er zorg voor dat de commissie op de hoogte wordt gehouden ten aanzien van het beleid op het gebied van de bodembescherming.

Artikel

2c

Telkens binnen een termijn van vier jaren brengt de commissie een rapport uit aan Onze Minister, waarin ten minste de taak, de samenstelling, de inrichting en werkwijze van de commissie aan een onderzoek worden onderworpen. Onze Minister zendt dit rapport, voorzien van zijn standpunt, aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel

3

Artikel

3a

Artikel

3b

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel

5b

Artikel

5c

De commissie houdt de op de door haar uitgebrachte adviezen betrekking hebbende voorbereidende stukken ter beschikking van Onze Minister.

Artikel

5d

Artikel

5e

De commissie stelt nadere regels betreffende haar werkwijze en zendt deze aan Onze Minister.

Hoofdstuk

III

Algemene bepalingen ter bescherming van de bodem

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van de bodem regels worden gesteld met betrekking tot het verrichten van niet onder de artikelen 6 tot en met 10 vallende handelingen die erosie, verdichting of verzilting van de bodem tot gevolg kunnen hebben.

Artikel

12

Artikel

12a

Artikel

12b

Artikel

13

Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

Artikel

13a

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

16a

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens de artikelen 6 tot en met 12, kan worden bepaald dat het gezag dat bevoegd is een omgevingsvergunning voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen, bij het verlenen of wijzigen van de vergunning met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen in de beperkingen waaronder de vergunning wordt verleend, of in de daaraan verbonden voorschriften van bij de maatregel gestelde regels kan afwijken. In dat geval wordt bij de maatregel aangegeven in hoeverre het bevoegd gezag van de regels kan afwijken. Bij de maatregel kan tevens worden bepaald dat de bevoegdheid tot afwijken slechts geldt in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

Artikel

19a

Vervallen

Artikel

19b

Vervallen

Artikel

20

Indien een onmiddellijke voorziening geboden is, kan Onze Minister in het belang van de bescherming van de bodem een besluit nemen met betrekking tot een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11. Een zodanige ministeriële regeling vervalt zes maanden nadat zij in werking is getreden of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip van die inwerkingtreding. De termijn kan bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verlengd.

Artikel

20a

Vervallen

Artikel

20b

Vervallen

Artikel

20c

Vervallen

Artikel

20d

Vervallen

Artikel

20e

Vervallen

Artikel

20f

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Algemene bepalingen in geval van verontreiniging van de bodem

§

1

Algemeen

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Vervallen

Artikel

22a

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Artikel

27a

Vervallen

Artikel

27a-1

Vervallen

Artikel

27a-2

Vervallen

Artikel

27a-3

Vervallen

Artikel

27b

Vervallen

Artikel

27b-1

Vervallen

Artikel

27c

Vervallen

Artikel

27c-1

Vervallen

Artikel

27d

Vervallen

Artikel

27d-1

Vervallen

Artikel

27d-2

Vervallen

Artikel

27d-3

Vervallen

Artikel

27d-4

Vervallen

Artikel

27e

Vervallen

Artikel

27f

Vervallen

Artikel

27g

Vervallen

Artikel

27h

Vervallen

Artikel

27m

Vervallen

Artikel

27n

Vervallen

Artikel

27o

Vervallen

Artikel

27o-1

Vervallen

Artikel

27p

Vervallen

Artikel

27q

Vervallen

Artikel

27r

Vervallen

Artikel

27s

Vervallen

Artikel

27t

Vervallen

Artikel

27u

Vervallen

Artikel

27v

Vervallen

Artikel

27w

Vervallen

Artikel

28

Artikel

28a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:

  • a.

    de beoordeling van de reinigbaarheid of de immobiliseerbaarheid van verontreinigde grond, bedoeld in de artikelen 27 en 28 van deze wet of in een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer;

  • b.

    de wijze van indeling in partijen van de verontreinigde bodem op de te ontgraven locatie.

Artikel

29

§

2

Bevoegdheden bij ernstige verontreiniging of aantasting van de bodem ten gevolge van een ongewoon voorval

Artikel

30

Artikel

31

Indien Onze commissaris in de provincie waar een verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 30 zich voordoet, van oordeel is dat deze een zodanig gevaar voor het milieu oplevert, dan wel daarvan een zodanige schade aan goederen te duchten is dat onverwijld handelen noodzakelijk is, worden de in artikel 30 bedoelde maatregelen, zolang deze toestand voortduurt en totdat gedeputeerde staten van hun bevoegdheden gebruik maken, door hem genomen.

Artikel

32

Artikel

33

De burgemeester van een gemeente waar zich een verontreiniging of een aantasting als bedoeld in artikel 30 voordoet dan wel de directe gevolgen daarvan zich voordoen kan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze commissaris verzoeken aan de in artikel 30 bedoelde maatregelen toepassing te geven.

Artikel

34

Een ingevolge artikel 30 of 31 genomen beschikking wordt onverwijld aan de betrokkene bekendgemaakt alsmede medegedeeld aan de burgemeester van de gemeente waar de verontreiniging, de aantasting of de directe gevolgen daarvan zich voordoen en de provinciale milieucommissie, bedoeld in artikel 2.41 van de Wet milieubeheer.

Artikel

35

Vervallen

§

3

Sanering

Artikel

36

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd.

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

39a

Degene die de bodem saneert, alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert, voeren de sanering uit overeenkomstig het saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, en overeenkomstig de voorschriften die aan de instemming zijn verbonden. Indien gedeputeerde staten aanwijzingen als bedoeld in artikel 39, vijfde lid, hebben gegeven, wordt bij de uitvoering van de sanering overeenkomstig die aanwijzingen gehandeld.

Artikel

39b

Artikel

39c

Artikel

39d

Artikel

39e

Artikel

39f

Artikel

40

Artikel

41

Burgemeester en wethouders doen aan gedeputeerde staten opgave van de hun bekende en binnen het grondgebied van hun gemeente gelegen onderzoeksgevallen en gevallen van ernstige verontreiniging. Burgemeester en wethouders stellen degene op wiens grondgebied zich een geval voordoet als bedoeld in de eerste volzin daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte.

Artikel

42

Indien:

  • a.

    binnen het grondgebied van een geval van ernstige verontreiniging een ander geval van ernstige verontreiniging is gelegen dan wel

  • b.

    zich gevallen van ernstige verontreiniging binnen aan elkaar grenzende grondgebieden voordoen en

naar het oordeel van gedeputeerde staten binnen de groep van gevallen, bedoeld onder a onderscheidenlijk onder b, met het oog op de aanpak van de verontreiniging voldoende samenhang bestaat, bepalen gedeputeerde staten dat met de sanering van beide gevallen tezelfdertijd wordt begonnen.

Artikel

43

Artikel

44

Vervallen

Artikel

44a

Vervallen

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Gedeputeerde staten zijn belast met het oriënterend onderzoek en het nader onderzoek in hun provincie alsmede met het saneringsonderzoek en de sanering van in hun provincie gelegen gevallen van ernstige verontreiniging voor zover daarin niet is voorzien op de wijze, bedoeld in de artikelen 13, 27, 28, 43 tot en met 47, 55b of 72.

Artikel

49

Artikel

49a

Vervallen

Artikel

50

Artikel

50a

Vervallen

Artikel

51

Artikel

51a

Vervallen

Artikel

51b

Vervallen

Artikel

52

Vervallen

Artikel

53

Artikel

53a

Vervallen

Artikel

54

Vervallen

Artikel

55

§

3a

Bijzondere bepalingen inzake sanering van bedrijfsterreinen

Artikel

55a

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder een bedrijfsterrein verstaan een perceel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Kadasterwet waarop bedrijfsactiviteiten worden verricht door een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet behorend tot de landbouwsector, zoals opgenomen in de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector van 1 februari 2000 (PbEG C 28) dan wel overeenkomstig daarvoor in de plaats tredende regelgeving.

Artikel

55ab

Artikel

55b

§

3b

Bijzondere bepalingen inzake een gebiedsgerichte aanpak

Artikel

55c

Artikel

55d

Artikel

55e

Artikel

55f

Een plan dat niet door gedeputeerde staten is vastgesteld, behoeft de instemming van gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten kunnen de instemming met het plan onthouden indien zij geen gebruik maken van hun bevoegdheid bedoeld in artikel 55c, eerste lid, of naar hun oordeel voldoende aannemelijk is dat de gebiedsgerichte aanpak niet zal voldoen aan de doelstellingen, genoemd in artikel 55c, tweede lid.

Artikel

55g

Artikel

55h

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

  • a.

    de gegevens die worden overgelegd bij een verzoek als bedoeld in artikel 55c, eerste lid;

  • b.

    het verrichten van bodemonderzoek ter voorbereiding van een plan als bedoeld in artikel 55d, eerste lid;

  • c.

    de onderwerpen die ten minste in het plan worden opgenomen;

  • d.

    de monitoring en evaluatie van de voortgang van een gebiedsgerichte aanpak.

Artikel

55i

Indien in het gebied meer dan één bestuursorgaan bevoegd is op grond van artikel 88, eerste of vijfde lid, dan wel de artikelen genoemd in dat eerste lid, geldt dat de bevoegdheden van gedeputeerde staten, bedoeld in deze paragraaf, worden uitgeoefend door:

  • a.

    gedeputeerde staten van de provincie waarin het grootste gedeelte van het gebied is gelegen, indien het gebied in meer dan één provincie is gelegen;

  • b.

    burgemeester en wethoudersvan de gemeentewaarop artikel 88, eerste lid, van toepassing is, indien op een deel van het gebied gedeputeerde staten bevoegd gezag is, en het grootste gedeelte van het gebied in die gemeente is gelegen;

  • c.

    gedeputeerde staten, in alle overige grensoverschrijdende situaties.

§

4

Verplichte aankoop door gemeenten bij ernstige verontreiniging

Artikel

56

In deze paragraaf wordt onder redelijke prijs verstaan: prijs die tot stand komt bij een koop in het vrije commerciële verkeer tussen redelijk handelende partijen, waarbij buiten beschouwing blijft de verontreiniging van de bodem.

Artikel

57

Artikel

58

De verplichting bestaat slechts indien een verzoek tot aankoop is gedaan door:

  • a.

    de eigenaar van de grond of de woning;

  • b.

    degene aan wie het recht van erfpacht, van opstal, van vruchtgebruik of van gebruik en bewoning toebehoort, waaraan de grond of de woning is onderworpen.

Artikel

59

Artikel

60

De gemeente is niet verplicht tot aankoop, indien:

  • a.

    de verontreiniging slechts het grondwater betreft of

  • b.

    gedeputeerde staten een verzoek als bedoeld in artikel 50, eerste lid, of daarop vooruitlopend, een aanbod tot minnelijke schikking als bedoeld in artikel 50, tweede lid, hebben gedaan.

Artikel

61

Artikel 75, derde lid, vindt geen toepassing op:

  • a.

    de in artikel 59 bedoelde rechthebbende;

  • b.

    de gemeente die de grond, de woning of een recht met betrekking tot de grond of de woning koopt;

  • c.

    degene aan wie de gemeente de grond, de woning of het recht met betrekking tot de grond of de woning vervolgens verkoopt, tenzij deze de woning bewoont of heeft bewoond.

Artikel

62

Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie maanden op het verzoek. Zij zenden een afschrift van het verzoek en van hun beslissing daarop aan gedeputeerde staten.

Artikel

63

Geschillen over de beslissing van de gemeente op het verzoek of met betrekking tot de koopprijs staan ter kennisneming van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de woning is gelegen.

§

5

Bijzondere bepalingen voor oppervlaktewaterlichamen

Artikel

63a

Artikel

63b

Indien een verontreiniging of aantasting van de bodem als bedoeld in artikel 13 zich mede uitstrekt tot de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, plegen gedeputeerde staten, alvorens van hun bevoegdheden gebruik te maken, ter zake overleg met de beheerder.

Artikel

63c

Hoofdstuk

V

Vrijstelling en ontheffing

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Indien toepassing is gegeven aan artikel 65, eerste lid, houden de krachtens dat artikellid aangewezen bestuursorganen een register bij, waarin aantekening wordt gehouden van de met betrekking tot ontheffingen genomen beschikkingen.

Hoofdstuk

VI

Onderzoek in het belang van de bescherming van de bodem

Artikel

69

Artikel

70

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in bij die maatregel aan te geven gevallen daarbij aangewezen bestuursorganen, indien zij in het belang van de bescherming van de bodem een onderzoek ter plaatse nodig oordelen, aan de rechthebbenden ten aanzien van het gedeelte van de bodem waar dat onderzoek wordt ingesteld, de verplichting op kunnen leggen het verrichten van het onderzoek, zomede het aanbrengen, het aanwezig zijn, het onderhoud, het gebruik en het verwijderen van de voor dat onderzoek nodige middelen te gedogen, onverminderd het recht van deze rechthebbenden op schadevergoeding.

Artikel

71

Artikel

72

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in daarbij aan te wijzen categorieën van gevallen de rechthebbende op een grondgebied waar een handeling is of wordt verricht waardoor de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht tot het verrichten van bij die maatregel aangegeven onderzoek met betrekking tot de kwaliteit van de bodem, alsmede tot het overleggen van de resultaten van dat onderzoek aan bij die maatregel aangewezen bestuursorganen. Artikel 71 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk

VII

Financiële bepalingen

§

1

Schadevergoedingen

Artikel

73

De schade ten gevolge van een onderzoek als bedoeld in artikel 70 onderscheidenlijk artikel 71, wordt vergoed door het gezag dat de verplichting tot het gedogen van dat onderzoek heeft opgelegd, onderscheidenlijk door degene op wiens verzoek een zodanige verplichting is opgelegd. De vordering tot schadevergoeding staat ter kennisneming van het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan het onderzoek is verricht.

Artikel

74

§

2

Kostenverhaal

Artikel

75

§

3

Bijdrage voor onderzoek en sanering van gevallen van verontreiniging

§

3.1

Verstrekken budget aan overheden

Artikel

75a

Vervallen

Artikel

75b

Vervallen

Artikel

76

Vervallen

Artikel

76a

Vervallen

Artikel

76b

Vervallen

Artikel

76c

Vervallen

Artikel

76d

Vervallen

Artikel

76e

Vervallen

Artikel

76f

Vervallen

Artikel

76g

Vervallen

Artikel

76h

Vervallen

Artikel

76hh

Vervallen

Artikel

76i

Vervallen

Artikel

76ii

Vervallen

Artikel

76iii

Vervallen

§

3.2

Verstrekken subsidie aan derden

Artikel

76j

Artikel

76k

Artikel

76l

§

3.3

Verstrekken budget voor waterbodems

Artikel

76m

Vervallen

Artikel

76n

Vervallen

Artikel

76o

Vervallen

§

3.4

Overige bepalingen

Artikel

77

Vervallen

Artikel

77a

Vervallen

Artikel

78

Vervallen

Artikel

79

Vervallen

Artikel

80

Vervallen

Artikel

81

Vervallen

Artikel

81a

Vervallen

Artikel

82

Artikel

83

Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van burgemeester en wethouders aan een gemeente een bijdrage ter hoogte van 22,5 procent van de overeenkomstig artikel 57 vastgestelde koopprijs, indien die gemeente aantoont dat zij:

  • a.

    gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt geen duurzame rechtsbetrekkingen heeft gehad met de veroorzaker of de veroorzakers;

  • b.

    geen directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging en

  • c.

    op het moment waarop de grond voor woningbouw is verkocht of in erfpacht is uitgegeven, niet op de hoogte was dan wel redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging.

Artikel

84

Vervallen

Artikel

85

Vervallen

Artikel

86

Vervallen

§

4

Overige financiële bepalingen

Artikel

86a

Met betrekking tot beschikkingen krachtens deze wet worden geen rechten geheven.

Artikel

86b

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Beroep op de administratieve rechter

Artikel

87

Vervallen

Hoofdstuk

IX

Verdere bepalingen

Artikel

87a

Artikel

88

Artikel

89

Voor de toepassing van de artikelen 28, 32 tot en met 34, 41, 43, 45, 47, 49, 51, 53 en 75 wordt onderscheidenlijk het gebied van een bovengemeentelijk openbaar lichaam met een gemeente en het bestuur van zodanig lichaam met de gemeenteraad, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders gelijk gesteld.

Artikel

90

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

92a

Vervallen

Artikel

93

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk

X

Handhaving

Artikel

95

Hoofdstuk

XI

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

96

Artikel

97

Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 12b wordt voorzien in hetgeen met betrekking tot het gaan gelden van het in zodanige maatregel bepaalde regeling behoeft.

Artikel

98

Voor de uitvoering van deze wet ten aanzien van gebieden die niet deel uitmaken van een provincie, worden voor zover nodig bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van de bestuursorganen die de in deze wet vervatte bevoegdheden uitoefenen, en ten aanzien van de bestuursorganen die bij de uitvoering dienen te worden betrokken.

Artikel

99

Artikel

99a

Artikel

100

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

101

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

102

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

103

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

104

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

105

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet bodembescherming.

Artikel

106

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. Winsemius
De Minister van Landbouw en Visserij, G. J. M. Braks
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes