Besluit van 4 juli 1986, houdende vaststelling van een examenreglement als bedoeld in de Wet op de Zeevischvaartdiploma's 1935, Stb. 455

Examenreglement zeevisvaart

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, van 10 januari 1983, nr. PJ/S 20132, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Gelet op artikel 3, tweede lid, onder a, van de Wet op de Zeevischvaartdiploma’s 1935 (Stb. 455);
De Raad van State gehoord (advies van 6 april 1983, nr. W09.83.0034a/25.3.13);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister, mede namens Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 15 mei 1986, nr. PJ/S 30928, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Hoofdstuk

I

Examencommissie

Artikel

2

Er is een Commissie voor de zeevisvaartexamens, die, met het oog op de afgifte van de diploma's en het bewijs, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de wet, examens afneemt ter verkrijging van:

  • a.

    de verklaring van bekendheid met de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee S VII;

  • b.

    de verklaring voor de zeevisvaart SW VI;

  • c.

    de verklaring voor de zeevisvaart SW V;

  • d.

    de verklaring voor de zeevisvaart S IV-v;

  • e.

    de verklaring voor de zeevisvaart W IV-v;

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De Commissie brengt zo spoedig mogelijk na afloop van een tijdvak als bedoeld in artikel 7, aan Onze Minister verslag uit betreffende de gehouden examens en zendt een afschrift van dat verslag aan Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen.

Artikel

6

De voorzitter kan nadere aanwijzingen geven voor het functioneren van de Commissie.

Hoofdstuk

II

Organisatie en indeling examens

Artikel

7

Onze Minister bepaalt, na overleg met Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, voor een tijdvak van ten hoogste een jaar de perioden waarin en de plaats waar de Commissie zitting houdt, alsmede de inschrijfperioden voor de examens.

Artikel

8

De voorzitter stelt de roosters voor de te houden examens vast.

Artikel

9

Artikel

10

De examens, met uitzondering van het examen ter verkrijging van de verklaring van bekendheid met de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee S VII, zullen naar verkiezing van de kandidaat worden afgenomen hetzij in hun geheel, hetzij in twee delen als aangegeven in het examenprogramma.

Hoofdstuk

III

Toelatingsvoorwaarden

Artikel

11

Artikel

12

Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 11 onder zonodig door hem te stellen voorwaarden of beperkingen.

Hoofdstuk

IV

Examens

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Hoofdstuk

V

Verklaringen

Artikel

23

Onze Minister stelt de modellen vast van de krachtens dit besluit uit te reiken verklaringen.

Artikel

24

De voorzitter reikt aan de geslaagde kandidaat de desbetreffende verklaring uit.

Artikel

25

Indien blijkt, dat de kandidaat tijdens het examen bedrog heeft gepleegd of zich aan een andere onregelmatigheid heeft schuldig gemaakt, kan de voorzitter, na overleg met de Commissie, de kandidaat de verklaring onthouden of een reeds uitgereikte verklaring intrekken.

Artikel

26

Een duplicaat van een uitgereikte verklaring wordt slechts afgegeven, indien de belanghebbende aannemelijk kan maken, dat de oorspronkelijke verklaring verloren is geraakt. Tenzij de oorspronkelijke verklaring verloren is geraakt ten gevolge van een oorlogsdaad, een scheepsramp of daarmee vergelijkbare omstandigheid, is voor een duplicaat een vergoeding verschuldigd volgens een door Onze Minister vast te stellen tarief.

Hoofdstuk

VI

Beroep

Artikel

27

Hoofdstuk

VII

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

28

Het Reglement voor de stuurliedenexamens Zeevisvaart (Stb. 1947, H 443) en het Reglement voor de machinistenexamens Zeevisvaart (Stb. 1947, H 444) worden ingetrokken met ingang van 1 september 1984.

Artikel

29

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 1982.

Artikel

30

Dit besluit kan worden aangehaald als "Examenreglement zeevisvaart".

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende bijlage alsmede de nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, N. Smit-Kroes
De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, W. J. Deetman
De Minister van Justitie a.i., C. P. van Dijk

Bijlage

als bedoeld in het koninklijk besluit van 4 juli 1986 (Stb. 412)

Examenprogramma zeevisvaart

Verklaring van bekendheid met de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee S VII

Exameneisen 1Het examen is schriftelijk en mondeling voor de vakken 1, 2 en 5, praktisch voor de vakken 8 en 9, mondeling en praktisch voor het vak 10 en mondeling voor de overige vakken.

Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee

De kandidaat moet kennis hebben van: de "Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee" en de meest voorkomende toepassingen hiervan.

Verklaring voor de zeevisvaart SW VI

Exameneisen 2Het examen is schriftelijk en mondeling voor de vakken 1, 2 en 5, praktisch voor de vakken 8 en 9, mondeling en praktisch voor het vak 10 en mondeling voor de overige vakken.

Deel I

1

Nederlandse taal

De kandidaat moet duidelijk leesbaar schrijven en de beginselen van grammatica kunnen toepassen teneinde zijn gedachten zonder grove fouten te kunnen uitdrukken.

2

Rekenkunde

De kandidaat moet kunnen werken met de hoofdbewerkingen, met verhoudingen en procenten, met het SI-stelsel en andere maten en gewichten bij de scheepvaart in gebruik. De kandidaat moet begrip hebben van machtsverheffen en worteltrekken en het oppervlak en de inhoud van blok, bol en cilinder kunnen berekenen.

3

Communicatieprocedure

De kandidaat moet kennis hebben van: het gebruik van radiotelefonische communicatiemiddelen, welke aan boord aanwezig kunnen zijn; het gebruik van de internationale communicatieprocedure; de procedure betreffende de nood-, spoed- en veiligheidsvoorschriften, alsmede de opsporing en redding op zee.

4

Wettelijke bepalingen

De kandidaat moet begrip hebben van: de voornaamste wettelijke bepalingen in verband met de veiligheid; de voornaamste taken van de Scheepvaartinspectie en van de Raad voor de Scheepvaart; de hoofdzaken omtrent de kapitein en zijn voornaamste verplichtingen; de schepelingen; de maatschapsovereenkomst; het monsteren; het scheepsdagboek; het machinedagboek; de scheepsverklaring; hulpverlening; de hoofdzaken van de wettelijke bepalingen ter voorkoming van zeeverontreiniging; de voornaamste bepalingen betreffende de zeevisserij.

5

Verbrandingsmotoren

De kandidaat moet enig begrip hebben van: de inrichting en de werking van zuigermotoren en hun samenstellende delen; de asleiding en voortstuwer; het brandstofsysteem; het bedrijfsgereed maken; de beginselen van koeling en smering; de controle op de werking. De kandidaat moet kennis hebben van de voornaamste bepalingen en voorschriften met betrekking tot de veiligheid van schip, lading en opvarenden.

6

Hulpwerktuigen

De kandidaat moet enig begrip hebben van de uitvoering van aan boord van zeevissersvaartuigen gebruikelijke hulpwerktuigen.

7

Elektrotechniek

De kandidaat moet enig begrip hebben van: elektrische stroom, spanning en weerstand; elektrisch vermogen en arbeid; accumulatoren; natuurlijk- en elektromagnetisme; het onderhoud van de elektrische installatie aan boord.

8

Werktuigboudkundig tekenen

De kandidaat moet een schets kunnen maken van een eenvoudig onderdeel van een motor, hulpwerktuig of appendage naar een gegeven model. De kandidaat moet een eenvoudige werktuigbouwkundige tekening kunnen lezen en verklaren.

9

Praktisch werken

De kandidaat moet eenvoudige werkstukken kunnen vervaardigen met de verwerking bankwerken. De kandidaat moet enige vaardigheid bezitten in demontage en montage van werktuigen en werktuigonderdelen en in het beoordelen van eenvoudige werktuigonderdelen op hun bruikbaarheid.

10

Eerste hulp bij ongevallen

De kandidaat moet begrip hebben van enige vaardigheid in het verlenen van eerste hulp bij ongevallen aan de hand van de krachtens de Schepenwet aan boord van schepen voorgeschreven handleiding.

Deel II

11

Zeevaartkunde

De kandidaat moet kennis hebben van: het coördinatenstelsel op aarde; het werken in de zeekaart; het uitzetten van koersen en het herleiden hiervan; de invloed van stroom en drift; het bijhouden van gegist bestek; plaatsbepaling door middel van peilingen en met behulp van radar en Decca.

De kandidaat moet enig begrip hebben van de vertikale en horizontale getijbeweging in vaargebied I.

12

Instrumenten

De kandidaat moet kennis hebben van: van de inrichting van het magnetisch vloeistofkompas; de peiltoestellen; de loggen en loden welke bij de Nederlandse vissersvloot voorkomen; de aneroïde barometer; de thermometer.

13

Scheepsbouw, tuig en uitrusting

De kandidaat moet begrip hebben van: de constructie van zeevissersvaartuigen; doel en benaming van de voornaamste samenstellende delen; het lezen van de voornaamste scheepstekeningen; de waterdichte indeling; het onderhoud van schip, tuig en uitrusting; het veilig werken aan boord; de voorgeschreven reddingmiddelen en brandblusmiddelen.

15

Stabiliteit

De kandidaat moet kennis hebben van: de betekenis van verplichte stabiliteitsgegevens voor zeevissersvaartuigen; de GM-berekening voor diverse beladingstoestanden; de minimum GM-waarden voor de zeevisvaart; het belang van vrijboord en waterlozing voor de stabiliteit; de stabiliteit bij de boomkorvisserij.

15

Manoeuvreren

De kandidaat moet kennis hebben van: het manoeuvreren met zeevissersvaartuigen; het waarnemen van de wacht, het gebruik van trossen en meerdraden.

16

Praktische navigatie

De kandidaat moet zeekaarten in gebruik in vaargebied I kunnen gebruiken en lezen; peilingen en koersen kunnen afzetten. De kandidaat moet kunnen werken met de zeemansgidsen, lichtenlijsten en getijtafels. De kanidaat moet kennis hebben van het internationale betonningsstelsel.

17

Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee

De kandidaat moet kennis hebben van: de "Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee" en de meest voorkomende toepassingen hiervan.

Verklaring voor de zeevisvaart SW V

Exameneisen 3Het examen is schriftelijk en mondeling voor de vakken 1 en 4, schriftelijk voor vak 10 en mondeling voor de overige vakken., 4Hoewel het niet de bedoeling is al hetgeen waarin bij het examen voor het diploma zeevisvaart SW VI kan worden geëxamineerd ook bij dit examen te vragen, is de examencommissie bevoegd naar de kennis, vereist voor bedoeld diploma een onderzoek in te stellen, indien gegronde twijfel rijst of die kennis nog in voldoende mate aanwezig is.

Deel I

1

Engelse taal

De kandidaat moet kennis hebben van de beginselen van de Engelse taal en deze kunnen toepassen voor het gebruik van in het Engels gestelde nautische en technische instructies.

2

Communicatieprocedure

De kandidaat moet kennis hebben van: het gebruik van de telecommunicatiemiddelen welke aan boord aanwezig kunnen zijn; het gebruik van het "Internationaal Seinboek"; het morse-alfabet. De kandidaat moet bedrevenheid hebben in het gebruik van de radiotelefonie-procedure. De kanidaat moet enige bedrevenheid hebben in het aflezen van seinvlaggen, welke voor de zeevisserij van belang zijn.

3

Wettelijke bepalingen

De kandidaat moet begrip hebben van: het in- en uitklaren; aanvaring, hulp en berging; hulpverlening; verzekering; strafbare feiten in de scheepvaart en hun behandeling; het testament; het handelen bij overlijden.

4

Verbrandingsmotoren

De kandidaat moet begrip hebben van: de indeling van zuigermotoren; de opbouw en de samenstellende delen; het proces van inspuiting en verbranding; het aanzetten en omkeren van de draairichting; de drukvulling; de koeling; de smering; het onderhoud; het verband tussen brandstofverbruik en vaart van het schip

5

Hulpwerktuigen

De kandidaat moet begrip hebben van de werking van aan boord van zeevissersvaartuigen gebruikelijke hulpwerktuigen.

6

Elektrotechniek

De kandidaat moet enig begrip hebben van: het schakelen van weerstanden; de Lorenzkracht; het ontstaan van een bronspanning in een geleider; het principe van gelijk- en één-fase wisselstroomgeneratoren en -motoren; het drie- en viergeleidernet bij draaistroom.

Deel II

7

Zeevaartkunde

De kandidaat moet grondige kennis hebben van: het coördinatenstelsel op aarde; het werken in de zeekaart; het uitzetten van koersen en het herleiden hiervan; de invloed van stroom en drift; het bijhouden van het gegist bestek.

De kandidaat moet kennis hebben van: kaartprojecties; het bepalen van de kompasfout met behulp van merklijn; de koers- en verheidsrekening; methoden van plaatsbepaling bij kustnavigatie en met behulp van elektronische navigatiemiddelen; de vertikale en horizontale getijbeweging in vaargebied II.

8

Instrumenten

De kandidaat moet kennis hebben van: het aardmagnetisme en de plaatsing van de compensatiemiddelen van het magnetisch vloeistofkompas; eisen te stellen aan een magnetisch kompas. De kandidaat moet begrip hebben van: het gyrokompas; netsonde en sonar.

9

Meteorologie

De kandidaat moet kennis hebben van: depressies; wolkenvormen; Wet van Buys-Ballot; het lezen van weerkaarten; stormwaarschuwingen; radioweerberichten.

10

Cijferen

De kandidaat moet zeevaartkundige vraagstukken betrekking hebbend op het voorgaande onder 7 kunnen becijferen

11

Scheepsbouw, tuig en uitrusting

De kandidaat moet kennis hebben van: de voornaamste gegevens en tekeningen benodigd voor de bouw van een zeevissersvaartuig; het lezen van aan boord voorkomende scheepstekeningen; de waterdichte leiding; het onderhoud van schip, tuig en uitrusting; het dokken en de daarbij te nemen veiligheidsmaatregelen; brandbestrijding.

12

Stabiliteit

De kandidaat moet kennis hebben van: het verschil in stabiliteit bij kleine en grote hellingen; het belang van de stabiliteitskromme voor de beoordeling van de stabiliteit; de stabiliteitsproef; de kenmerken van een rank en een stijf schip; de maatregelen ter verbetering van de stabiliteit.

13

Manoeuvreren

De kandidaat moet grondige kennis hebben van: het manoeuvreren met alle typen zeevissersvaartuigen onder alle omstandigheden; het instrueren van het wachtdoende personeel; het meren, ontmeren en ankeren onder alle omstandigheden; het werken met reddingmiddelen; opsporing- en reddingacties op zee.

14

Praktische navigatie

De kandidaat moet zeekaarten kunnen gebruiken en kritisch lezen, daarin peilingen en bestekken alsmede koersen kunnen afzetten. De kandidaat moet kunnen werken met zeemansgidsen en lichtenlijsten en gebruik kunnen maken van getijtafels en stroomatlassen.

15

Bepalingen ter voorkoming van aanvaring op zee

De kandidaat moet grondige kennis hebben van: de "Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee" en hun praktische toepassingen.

Verklaring voor de zeevisvaart S IV v

Exameneisen 5Het examen is schriftelijk en mondeling voor de vakken 1 en 2, schriftelijk voor de vakken 9 en 12, mondeling en praktisch voor het vak 8 en mondeling voor de overige vakken., 6Hoewel het niet de bedoeling is al hetgeen, waarin hij het examen voor het diploma zeevisvaart SW V kan worden geëxamineerd ook bij dit examen te vragen, is de examencommissie bevoegd naar de kennis, vereist voor bedoeld diploma een onderzoek in te stellen, indien gegronde twijfel rijst of die kennis nog in voldoende mate aanwezig is.

Deel I

1

Nederlandse taal

De kandidaat moet zich in het Nederlands mondeling en schriftelijk behoorlijk kunnen uitdrukken.

2

Engelse taal

De kandidaat moet de beginselen van de Engelse taal kunnen toepassen voor het gebruik van in het Engels gestelde nautische handboeken, kaarten en instructies en voor het vertalen uit het Nederland in het Engels van een eenvoudige tekst op het vak betrekking hebbend.

3

Aardrijkskunde

De kandidaat moet kennis hebben van de voornaamste scheepsvaartwegen en aanliggende geografische plaatsaanduidingen.

4

Zeevaartkunde

De kandidaat moet kennis hebben van: het principe van de plaatsbepaling met de hoogtepuntmethode van zon en sterren; de verbetering toe te passen op gemeten zonshoogten en stershoogten; het gebruik van het zonsmeridiaansbreedtepunt en het poolstersbreedtepunt; het bepalen van de kompasfout met behulp van een zons- of poolsters-azimuth; het gebruik van de "Nautical Almanac"; eenvoudige sfeerstanden; het grootcirkelvaren met behulp van de kaart en het berekenen van een grootci rkelkoers.

De kandidaat moet grondige kennis hebben van de loxodromische koers- en verheidsrekening; de vertikale en horizontale getijbeweging in het onbeperkt vaargebied; de mogelijkheden voor elektronische plaatsbepaling met behulp van radiorichtingzoekers, Decca en radar. De kandidaat moet kennis hebben van de principes van satellietnavigatie, Omega en Loran.

5

Instrumenten

De kandidaat moet grondige kennis hebben van het gebruik en de inrichting van de sextant. De kandidaat moet kennis hebben van: het gebruik van de tijdmeter; het principe van het gyrokompas en van de koers- en vaartfout op de gyrokompassen.

6

Meteorologie

De kandidaat moet kennis hebben van: de luchtdrukverdeling op aarde; koude en warme massa; fronten, luchtsoorten en brongebieden; isothermen en isobaren; gradiënt; de constante, periodieke en variabele winden; het ontstaan van mist en bewolking; de belangrijkste zeestromen; het ontstaan van depressies en orkanen; het ontwijken van orkanen.

7

Communicatieprocedure

De kandidaat moet begrip hebben van: de nationale en internationale voorschriften en bepalingen die voor zeevissersvaartuigen van belang zijn voor het doelmatig functioneren van de telecommunicatiedienst aan boord.

De kandidaat moet grondige kennis hebben van de procedures betreffende de nood-, spoed- en veiligheidsberichten. De kandidaat moet enige bedrevenheid hebben in het opnemen van morsetekens met de lamp en het aflezen van seinvlaggen.

8

Eerste hulp bij ziekten en ongevallen

De kandidaat moet kennis hebben van eerste hulpverlening bij en behandeling van ziekten en ongevallen alsmede begrip van scheepshygiëne, een en ander aan de hand van de krachtens de Schepenwet aan boord van schepen voorgeschreven handleiding. De kandidaat moet enige vaardigheid hebben in het leggen van verbanden.

Deel II

9

Cijferen

De kandidaat moet zeevaartkundige vraagstukken betrekking hebbend op het voorgaande onder 4 kunnen becijferen.

10

Scheepsbouw, tuig en uitrusting

De kandidaat moet kennis hebben van: de procedure bij nieuwbouw van zeevissersvaartuigen; het lezen van bouwtekeningen; de werkwijze van erkende particuliere onderzoekingsbureaus; de waterdichte indeling en het minimum vrijboord; het doel en de benaming van samenstellende delen; het gebruik en het onderhoud van tuig en uitrusting; het onderhoud van het schip; de dokwerkzaamheden; maatregelen ter bescherming van het milieu; het veilig werken aan boord; brandbeveiliging en brandbestrijding.

11

Stabiliteit

De kandidaat moet kennis hebben van: de invloed van vrije vloeistofoppervlakken op de stabiliteit; de berekening van de invloed van ijsafzetting en dwarswind op de stabiliteit van zeevissersvaartuigen; de stabiliteit in zeegang; de trimberekening bij diverse beladingstoestanden.

12

Praktische navigatie

De kandidaat moet een route kunnen kiezen en beschrijven aan de hand van diverse navigatorische, economische, milieu- en veiligheidscriteria met gebruikmaking van "Ocean passages for the world", klimatologische kaarten en routering. De kandidaat moet zeemansgidsen kunnen gebruiken in verband met het aanlopen van havens en kusten.

13

Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee

De kandidaat moet grondige kennis hebben van de toepassing van de "Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee".

Verklaring voor de zeevisvaart W IV v

Exameneisen 7Het examen is schriftelijk en mondeling voor de vakken 1, 2, 8 en 9, praktisch voor de vakken 6 en 11 en mondeling voor de overige vakken., 8Hoewel het niet de bedoeling is al hetgeen, waarin bij het examen voor het diploma zeevisvaart SW V kan worden geëxamineerd ook bij dit examen te vragen, is de examencommissie bevoegd naar de kennis, vereist voor bedoeld diploma een onderzoek in te stellen, indien gegronde twijfel rijst of die kennis nog in voldoende mate aanwezig is.

Deel I

1

Nederlandse taal

De kandidaat moet zich in het Nederlands mondeling en schriftelijk behoorlijk kunnen uitdrukken.

2

Engelse taal

De kandidaat moet de beginselen van de Engelse taal kunnen toepassen voor het gebruik van in het Engels gestelde technische handboeken en instructies en voor het vertalen uit het Nederlands in het Engels van een eenvoudige tekst op het vak betrekking hebbend.

3

Natuurkunde

De kandidaat moet enig begrip hebben van: de bouw van de stof, de hydrostatische wetten; dichtheid van de stof; de druk van een gas en de meting ervan; temperatuur en warmte; de uitzetting van een stof.

4

Werktuigkunde

De kandidaat moet enig begrip hebben van: de krachtenleer, arbeid en arbeidsvermogen; eenvoudige werktuigen en takels.

5

Materialen

De kandidaat moet enig begrip hebben van: de eigenschappen van materialen bij de motorbouw gebezigd; het harden van staal; de samenstelling van soldeer en de toepassing van de gebruikelijk vloeimiddelen; de samenstelling van pakking- en isolatiestoffen en het gebruik ervan.

6

Werktuigbouwkundig tekenen

De kandidaat moet een werktekening kunnen maken van een eenvoudig onderdeel van een motor, hulpwerktuig of appendage met behulp van een door hem gemaakte handschets naar een gegeven model. De kandidaat moet scheeps- en werktuigbouwkundige tekeningen, zoals deze aan boord van zeevissersvaartuigen voorkomen, kunnen lezen.

Deel II

7

Scheepskennis

De kandidaat moet kennis hebben van: de algemene inrichting en de constructie van zeevissersvaartuigen op de belangrijkste plaaten, voornamelijk ter plaatse van de doorvoering van de schroefas, de motorfundatie, het stuwblok, de buitenboordskranen en -afsluiters en de fundatie van de vislier; de invloed van het dokken op het scheepsverband en de motorinstallatie.

6

Verbrandingsmotoren

De kandidaat moet begrip hebben van: de spoeling van verbrandingsruimten; inspuiting en de processen van inspuiting en verbranding; de toepassing van drukvulgroepen; het gebruik van verschillende soorten brandstoffen; de wijzen van overbrenging van het vermogen op de voortstuwer; de asleiding met toebehoren en de voortstuwer.

9

Hulpwerktuigen

De kandidaat moet begrip hebben van de uitvoering van, de controle op en het onderhoud van aan boord van zeevissersvaartuigen gebruikelijke hulpwerktuigen. De kandidaat moet enig begrip hebben van de regeltechniek.

10

Elektrotechniek

De kandidaat moet enig begrip hebben van: stoom- en spanningswaarden bij wisselstroom; draaistroomgeneratoren en -motoren; het vermogen van wisselstroom en draaistroom; meetinstrumenten.

11

Praktisch werken

De kandidaat moet eenvoudige werkstukken vervaardigen met de bewerking autogeen lassen.

De kandidaat moet enige vaardigheid bezitten in het beoordelen van onderdelen van de machinekamerinstallatie op bruikbaarheid en het vervangen van deze onderdelen.