Besluit overgangsregels werkloosheidswetten stelselherziening sociale zekerheid

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 9; 12 en 32 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (Stb. 1987, 94);

Besluit:

Artikel

2

De persoon die terzake van een voor 1 januari 1987 geëindigde dienstbetrekking geen recht heeft op uitkering op grond van de WW dan wel die voor 1 januari 1987 de maximum uitkeringsduur op grond van de WW bereikt, doch vervolgens onafgebroken tot 1 januari 1987 geen recht heeft op uitkering op grond van de WWV, uitsluitend wegens een omstandigheid als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, b, c, e, g, h of j, van die wet, wordt geacht op de dag volgend op die waarop zijn dienstbetrekking eindigde dan wel hij de bedoelde maximum uitkeringsduur bereikt zijn recht op uitkering op grond van de WWV te hebben onderbroken.

Artikel

3

De persoon die op 31 december 1986 de maximum uitkeringsduur op grond van de WW bereikt, heeft met ingang van 1 januari 1987 recht op uitkering op grond van de nWW, tenzij die wet dat verhindert. De in de eerste volzin bedoelde persoon wordt voor de toepassing van de overige bepalingen van de wet gelijkgesteld met de persoon, bedoeld in artikel 45 van de wet.

Artikel

4

Voor de toepassing van artikel 4 van de wet wordt de persoon, die op grond van artikel 21 van de WW wegens niet onvrijwillige werkloosheid, of artikel 31, eerste lid, onderdeel a tot en met f, zonodig in verbinding met artikel 39 van de WW, geheel van het recht op uitkering wordt uitgesloten, geacht de maximum uitkeringsduur, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet te hebben bereikt op de dag voorafgaande aan die, waarop hij van het recht op uitkering op grond van de WW is uitgesloten.

Artikel

4a

Voor de toepassing van artikel 4 van de wet wordt de persoon, die na werkaanvaarding opnieuw werkloos wordt na 31 december 1986 en die ter zake van de nieuwe werkloosheid uitsluitend in verband met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 27 of 35 van de WW geen recht op uitkering op grond van die wet heeft, zolang voor hem geen recht op uitkering op grond van de nWW is ontstaan, geacht de maximum uitkeringsduur, bedoeld in artikel 4 van de wet te hebben bereikt op de dag voorafgaande aan die waarop hij opnieuw werkloos wordt.

Artikel

5

De persoon, bedoeld in artikel 4 van de wet, wiens recht op uitkering op grond van de WW is onderbroken door een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel g, i of k, zonodig in verbinding met artikel 39, eerste lid, van die wet, wordt, indien dat recht op 1 januari 1989 nog is onderbroken door die omstandigheid, na afloop van die onderbreking geacht zijn maximum uitkeringsduur op grond van de WW te hebben bereikt.

Artikel

6

Artikel

8

Artikel

9

De persoon, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van de wet, wiens recht op uitkering op grond van de WW eindigt, uitsluitend wegens het ontstaan van recht op uitkering op grond van de nWW anders dan op grond van artikel 4, zesde lid, van de wet, heeft recht op een zodanige verhoging van het dagloon, waarnaar de laatstbedoelde uitkering wordt berekend, dat een bedrag van 100/70 van het gemiddelde van de geëindigde uitkering in het dagloon is inbegrepen. Bij de vaststelling van het verlies van arbeidsuren op grond van artikel 16 van de nWW wordt mede in aanmerking genomen het verlies aan arbeidsuren dat heeft geleid tot de eerder genoemde uitkering op grond van de WW.

Artikel

11

De persoon, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, wiens recht op uitkering op grond van de WWV eindigt uitsluitend wegens het ontstaan van recht op uitkering op grond van de nWW, heeft recht op een zodanige verhoging van het dagloon, waarnaar de laatstbedoelde uitkering wordt berekend, dat een bedrag van 100/70 van het gemiddelde van de geëindigde uitkering in het dagloon is inbegrepen, gedurende de periode dat hij uitkering op grond van de WWV zou hebben ontvangen, als het recht daarop uitsluitend wegens bedoelde omstandigheid niet was geëindigd. Bij de vaststelling van het verlies van arbeidsuren op grond van artikel 16 van de nWW wordt mede in aanmerking genomen het verlies aan arbeidsuren dat heeft geleid tot de eerder genoemde uitkering op grond van de WWV.

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Ten aanzien van de persoon, bedoeld in de artikelen 4, 5, vierde lid, en 6, van de wet en de artikelen 12 en 13 van dit besluit is, met inachtneming van artikel 22, eerste lid, van de wet en de artikelen 9 en 11 van dit besluit, artikel 47, tweede en derde lid, van de nWW van overeenkomstige toepassing.

Artikel

15a

Artikel

16

Voor de toepassing van artikel 6 van de wet wordt een loonsuppletie als bedoeld in hoofdstuk IIIb van de WW en hoofdstuk IIIa van de WWV, niet beschouwd als een uitkering op grond van de WW onderscheidenlijk de WWV.

Artikel

17

Ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 6 van de wet, op wie op 31 december 1986 artikel 31, eerste lid, onderdeel a tot en met f, zo nodig in verbinding met artikel 39 van de WW van toepassing was, alsmede ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 4, van dit besluit, die op grond van artikel 21 van de WW wegens niet onvrijwillige werkloosheid geheel van het recht op uitkering is uitgesloten, vindt artikel 14 van de wet overeenkomstige toepassing.

Artikel

18

Met de uitkeringsduur, genoemd in artikel 7, eerste lid, van de wet wordt voor de toepassing van dat artikel gelijkgesteld de duur van de uitkering, vastgesteld op grond van artikel 18 of 19 van de wet.

Artikel

19

De persoon, wiens recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIIb van de WWV als gevolg van werkaanvaarding is geëindigd en die vervolgens ter zake van nieuw ingetreden werkloosheid recht heeft op uitkering op grond van de nWW en die niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de nWW, heeft na eindiging van die uitkering wegens het verstrijken van de uitkeringsduur bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de nWW, recht op uitkering op grond van de IOAW, tenzij dat anders dan op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, sub 2° en 3° van laatstgenoemde wet wordt verhinderd.

Artikel

20

Artikel

21

In afwijking van artikel 32, eerste lid, van de wet, is de persoon, bedoeld in artikel 6 van de wet en de artikelen 12 en 13 van dit besluit, verzekerd bij de bedrijfsvereniging die voorafgaande aan de dag waarop de nWW op hem van toepassing wordt, het laatst zijn recht op uitkering op grond van de WW heeft beoordeeld, indien dit een andere bedrijfsvereniging is dan de bedrijfsvereniging waarbij zijn laatste werkgever was aangesloten.

Artikel

22

Het besluit overgangsregels werkloosheidswetten stelselherziening sociale zekerheid nr. SZ/SVW/86/11009 van 24 december 1986, Stcrt. 251 en het Besluit van 25 februari 1987, nr. 87/-U-1405, Stcrt. 41, wordt ingetrokken.

Artikel

23

Dit besluit, dat met de daarbij behorende toelichting in de Nederlandse Staatscourant zal worden geplaatst, treedt in werking met ingang van de eerste dag na plaatsing en werkt wat de artikelen 2, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 14 en 18 betreft terug tot en met 1 januari 1987.

Artikel

24

Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel: Besluit overgangsregels werkloosheidswetten stelselherziening sociale zekerheid.

's-Gravenhage
De staatssecretaris voornoemd, L. deGraaf