Besluit van 19 november 1987, houdende regelen ter uitvoering van de bepalingen van de Mediawet
Mediabesluit
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, van Onze Minister-president, Minister van Algemene Zaken en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van 30 september 1987, RTP/JZ/U-90646 en in overeenstemming met onze Minister van Financiën;
Gelet op de artikelen 31, eerste en vierde lid, 35, 38, eerste lid, 39, tweede lid, 42, vijfde lid, 50, eerste lid, 51, vierde lid, 52, tweede lid, 58, derde en vierde lid, 72, vierde lid, 91, vierde lid, 103, 106, tweede lid, 107, eerste lid, 111, tweede en vijfde lid, 112, tweede en vijfde lid, 113, tweede lid, 116, 118, 119, tweede lid, 121, derde lid, 131, 132, tweede en derde lid, 160 en 168, eerste lid, van de Mediawet (Stb. 1987, 249);
De Raad van State gehoord (advies van 10 november 1987, no. W13.87.0514);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde ministers van 18 november 1987, nr. RTP/JZ/U-90973;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk
1
Publieke omroep
Afdeling
1
Landelijke omroep
§
1
Concessie- en erkenningverlening
Artikel
1
1
De Stichting doet een concessiebeleidsplan als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, van de Mediawet, voor 1 maart van het jaar waarin een lopende concessieperiode eindigt toekomen aan het Commissariaat voor de Media.
2
De Stichting doet een tussentijds concessiebeleidsplan als bedoeld in artikel 30b, derde lid, van de Mediawet, voor 1 maart van het jaar waarin het vijfde jaar van een lopende concessieperiode eindigt toekomen aan het Commissariaat voor de Media.
Artikel
2
1
Een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige erkenning voor programmaverzorging voor landelijk omroep als bedoeld in artikel 31, respectievelijk artikel 37 van de Mediawet, wordt ingediend in de maand juni van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin een lopende erkenningperiode eindigt.
2
Een aanvraag voor een erkenning of voorlopige erkenning gaat vergezeld van de statuten van de aanvrager.
3
Onze Minister besluit voor 1 januari van het jaar, volgend op het jaar waarin de aanvraag voor een erkenning of voorlopige erkenning is ingediend, op de aanvraag.
Artikel
3
1
De aanvragen voor een erkenning of voorlopige erkenning voor landelijke omroep liggen vanaf het tijdstip waarop zij ter advisering aan de Raad voor cultuur zijn voorgelegd, tot het tijdstip waarop Onze Minister op de aanvragen heeft beslist, voor een ieder ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te Zoetermeer.
het beleidsplan bedrijfsgegevens bevat, die door de aanvrager vertrouwelijk aan Onze Minister zijn medegedeeld; of
b.
de terinzagelegging zou leiden tot onevenredige benadeling van de aanvrager of onevenredige bevoordeling van derden.
Artikel
4
Vervallen
Artikel
5
Vervallen
Artikel
6
Vervallen
Artikel
6a
Vervallen
§
2
Beschikbaarstelling en toewijzing van zendtijd
Artikel
7
De Stichting Etherreclame heeft per jaar de beschikking over 6,5 procent van de totale gebruikte televisie- onderscheidenlijk radiozendtijd voor landelijke omroep.
Artikel
8
Toewijzing van zendtijd voor landelijke omroep kan, behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 39g van de Mediawet, uitsluitend geschieden indien daarvoor een aanvraag bij het Commissariaat voor de Media is ingediend.
Artikel
9
1
Aanvragen voor toewijzing van zendtijd op grond van artikel 39h van de Mediawet worden ingediend in de maand september. Aanvragen op grond van artikel 39f van de Mediawet worden ingediend in de maand september van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de vijfjaarlijkse periode, bedoeld in artikel 39f, eerste lid, van de Mediawet, waarin zendtijd op grond van dat artikel kan worden toegewezen, eindigt.
2
Het Commissariaat voor de Media besluit voor 1 januari van het jaar, volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend, op de aanvraag.
3
Indien toewijzing van zendtijd plaatsvindt, gaat deze in op 1 september van het jaar, volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend.
4
In bijzondere gevallen kan het Commissariaat afwijken van de in het derde lid bedoelde ingangsdatum van de toewijzing van zendtijd.
Artikel
10
1
Een aanvraag tot toewijzing van zendtijd als bedoeld in artikel 39h van de Mediawet wordt ingediend door Onze Minister van Algemene Zaken.
2
Het Commissariaat voor de Media wijst de in het eerste lid bedoelde zendtijd toe aan Onze Minister van Algemene Zaken voor het gebruik door overheidsinstellingen of personen die daartoe door deze minister zijn aangewezen.
§
3
Indeling van zendtijd
Artikel
11
1
Programma-onderdelen van instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, kunnen ten hoogste eenmaal per vijfenveertig minuten voor televisie, onderscheidenlijk ten hoogste eenmaal per dertig minuten voor radio, worden onderbroken door een programma-onderdeel van de Stichting Etherreclame.
2
Een programma-onderdeel kan uitsluitend worden onderbroken door een programma-onderdeel van de Stichting Etherreclame, indien:
a.
het te onderbreken programma-onderdeel langer duurt dan anderhalf uur voor televisie, onderscheidenlijk drie kwartier voor radio;
b.
de onderbreking ten minste twee minuten duurt voor televisie, onderscheidenlijk één minuut voor radio; en
c.
geen afbreuk doet aan de rechten van rechthebbenden.
3
Programma-onderdelen van godsdienstige of geestelijke aard en programma-onderdelen die in het bijzonder bestemd zijn voor minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar, worden niet onderbroken door programma-onderdelen van de Stichting Etherreclame.
Artikel
11a
Vervallen
Artikel
12
De zendtijd voor televisie van de Stichting Etherreclame kan slechts worden ingedeeld met inachtneming van een minimum duur van twee minuten per blok.
Artikel
13
De zendtijd voor landelijke radio-omroep wordt zodanig ingedeeld, dat de programma’s van de omroepverenigingen op ten minste drie radioprogrammanetten worden uitgezonden.
§
4
Verplichtingen ten aanzien van de programma’s
Artikel
14
Vervallen
Artikel
15
1
In het programma van de Programmastichting worden de volgende programma-onderdelen opgenomen:
a.
achtergrondinformatie en beschouwingen over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, onder meer op het gebied van economie, wetenschap en techniek;
b.
programma-onderdelen ten behoeve van maatschappelijke doelgroepen die elders niet of niet voldoende tot hun recht komen;
c.
consumentenvoorlichting; en
d.
andere programma-onderdelen dan die, bedoeld in de onderdelen a tot en met c en in artikel 51b, derde lid, van de Mediawet, die voorzien in de bevrediging van in het volk levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke behoeften, zodanig dat het programma van de Programmastichting te zamen met de programma’s van de andere instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen, een evenwichtig beeld oplevert van de maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke verscheidenheid in Nederland.
2
In het televisieprogramma van de Programmastichting worden, naast de in het eerste lid genoemde programma-onderdelen, voorts opgenomen:
a.
ten minste twintig procent programma-onderdelen ten behoeve van of betrekking hebbend op etnische en culturele minderheden; en
b.
programma-onderdelen van educatieve aard ten behoeve van de jeugd.
3
In het radioprogramma van de Programmastichting wordt, naast de in het eerste lid genoemde programma-onderdelen, voorts opgenomen ten minste vijfentwintig procent programma-onderdelen ten behoeve van of betrekking hebbend op etnische en culturele minderheden.
Artikel
16
1
In het programma van de Stichting worden in ieder geval opgenomen de volgende programma-onderdelen:
a.
de dagelijkse nieuwsvoorziening;
b.
de verslaggeving over Nederlandse en Europese parlementaire aangelegenheden;
c.
de verslaggeving van nationale feest- en gedenkdagen;
d.
de actuele sportverslaggeving, waaronder in ieder geval begrepen de competitie- en bekerwedstrijden en internationale evenementen;
e.
de verslaglegging van andere nationale en internationale gebeurtenissen van bijzondere aard, staatsbezoeken daaronder begrepen.
2
In het televisieprogamma van de Stichting worden, naast de in het eerste lid genoemde programma-onderdelen, voorts opgenomen de nieuwsvoorziening ten behoeve van de jeugd en de nieuwsvoorziening ten behoeve van doven en slechthorenden.
3
In het radioprogramma van de Stichting worden, naast de in het eerste lid genoemde programma-onderdelen, voorts opgenomen programma-onderdelen van dienstverlenende aard zoals informatie ten behoeve van scheepvaart, visserij, land- en tuinbouw en verkeer, alsmede ochtendgymnastiek.
Inkomsten uit programmabladen van een omroepvereniging kunnen jaarlijks tot ten hoogste het bedrag dat nodig is om een eventueel verlies van de desbetreffende omroepvereniging te dekken, worden besteed aan verenigingsactiviteiten. Bij de bepaling van het resultaat blijven veranderingen in de waarde van de materiële vaste activa als gevolg van herwaarderingen buiten beschouwing. De gebruikelijke jaarlijkse afschrijvingen van de materiële vaste activa worden niet als herwaarderingen aangemerkt.
Artikel
17a
Vervallen
Artikel
17b
Vervallen
Afdeling
2
Regionale en lokale omroep
§
1
Zendtijd
Artikel
18
1
Een aanvraag tot toewijzing van zendtijd voor regionale of lokale omroep wordt ingediend bij het Commissariaat voor de Media.
2
De aanvraag heeft betrekking op een periode van ten minste vijf jaar.
3
De aanvraag gaat vergezeld van:
a.
een exemplaar van de notarieel vastgelegde statuten;
b.
een overzicht van de belangrijkste in de gemeente of provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen van waaruit leden worden benoemd in het in artikel 30, onderdeel c, van de Mediawet bedoelde orgaan van de regionale of lokale omroepinstelling;
c.
een overzicht van degenen die vanuit de in onderdeel b genoemde stromingen zitting hebben in bedoeld bestuursorgaan.
d.
een aanduiding of de aanvraag betrekking heeft op zendtijd voor radio of televisie, of op beide;
e.
een aanduiding van het gebied waarbinnen het programma zal worden uitgezonden; en
f.
een opgave van de gewenste hoeveelheid zendtijd alsmede van de dagen en uren waarop de zendtijd gewenst wordt.
4
Het in het derde lid, onderdeel f, bepaalde is niet van toepassing op een verzoek om toestemming te verlenen een programma voor lokale omroep te verzorgen dat wordt uitgezonden door middel van een omroepnetwerk.
Artikel
19
1
Het Commissariaat voor de Media legt de aanvraag tot toewijzing van zendtijd voor regionale omroep binnen vier weken na de datum van ontvangst voor aan het provinciebestuur.
2
Het provinciebestuur brengt binnen achttien weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, advies uit aan het Commissariaat en verklaart of het bereid is voor de bekostiging van regionale omroep zorg te dragen.
3
Het Commissariaat beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies van het provinciebestuur.
4
Bij toewijzing van zendtijd stelt het Commissariaat tevens voor het eerste kalenderjaar of het nog resterende deel daarvan, de hoeveelheid zendtijd vast en wijst het de dagen en uren en zonodig de omroepzender of omroepzenders aan waarop het programma wordt uitgezonden. De datum waarop de zendtijd ingaat wordt, gehoord de regionale omroepinstelling, door het Commissariaat vastgesteld.
Artikel
20
1
Het Commissariaat voor de Media legt de aanvraag tot toewijzing van zendtijd voor lokale omroep binnen vier weken na de datum van ontvangst voor aan het gemeentebestuur en zendt een afschrift van de aanvraag aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
2
Het gemeentebestuur brengt binnen achttien weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, advies uit aan het Commissariaat.
3
Het Commissariaat beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies van het gemeentebestuur.
4
Bij toewijzing van zendtijd kan het Commissariaat tevens voor het eerste kalenderjaar of het nog resterende deel daarvan, de hoeveelheid zendtijd vaststellen en de dagen en uren en zonodig de omroepzender of omroepzenders aanwijzen waarop het programma wordt uitgezonden. De zendtijd gaat zo spoedig mogelijk in. De eerste volzin is niet van toepassing bij toewijzing van zendtijd voor een programma voor lokale omroep dat wordt uitgezonden door middel van een omroepnetwerk.
Artikel
21
1
Indien de regionale of lokale omroepinstelling waaraan voor een bepaalde periode zendtijd is toegewezen in aanmerking wil komen voor toewijzing van zendtijd in een aansluitende periode, dient zij de in artikel 18 bedoelde aanvraag bij het Commissariaat voor de Media in ten minste zes maanden vóór afloop van de periode waarvoor haar zendtijd is toegewezen.
2
In bijzondere gevallen kan van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 worden afgeweken.
Artikel
22
1
De regionale omroepinstelling waaraan zendtijd is toegewezen, dient jaarlijks vóór 1 november bij het Commissariaat voor de Media een voorstel in met betrekking tot de vaststelling van de hoeveelheid zendtijd en de aanwijzing van de dagen en uren voor het daaropvolgende jaar.
2
Het Commissariaat stelt jaarlijks vóór 30 november de hoeveelheid zendtijd voor het daaropvolgende jaar vast en wijst daarbij tevens aan de dagen en uren en zonodig de omroepzender of omroepzenders waarop het programma wordt uitgezonden. De zendtijd gaat in op 1 januari van dat daaropvolgende jaar.
Binnen vier weken na afloop van het jaar na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, doet het Commissariaat mededeling aan de regionale of lokale omroepinstelling van zijn beslissing omtrent de zendtijd van die omroepinstelling.
Artikel
24
1
Een beschikking tot intrekking van de zendtijd die is toegewezen aan een regionale of lokale omroepinstelling, genomen op grond van artikel 45 van de Mediawet, gaat onmiddellijk in.
2
Indien de intrekking van de in het eerste lid bedoelde zendtijd plaatsvindt op grond van artikel 46a van de Mediawet, gaat de beschikking daartoe in, twee weken na de datum van de beschikking.
Het programma van een regionale, onderscheidenlijk lokale, omroepinstelling bestaat voor ten minste vijftig procent uit onderdelen die door haarzelf of uitsluitend in haar opdracht zijn geproduceerd.
Lokale en regionale omroepinstellingen die programma-onderdelen als bedoeld in artikel 43a van de Mediawet verzorgen, zijn verplicht een behoorlijke boekhouding te voeren en hun jaarrekening vergezeld te laten gaan van een verklaring van een accountant-administratieconsulent of een registeraccountant omtrent de getrouwheid ervan.
2
Deze boekhouding bevat ten minste gegevens over de kosten en opbrengsten, verdeeld naar de kosten en opbrengsten van de exploitatie van reclameboodschappen, de kosten en opbrengsten van andere programma-onderdelen, onderscheidenlijk de kosten en opbrengsten van alle andere activiteiten.
3
Lokale en regionale omroepinstellingen die programma-onderdelen als bedoeld in artikel 43a van de Mediawet verzorgen zenden jaarlijks vóór 1 juni de jaarrekening aan het Commissariaat voor de Media.
Afdeling
2A
Uitzending door middel van omroepnetwerken
Artikel
25b
Een aanvraag voor toestemming om een programma te verzorgen als bedoeld in artikel 67 van de Mediawet, wordt door de desbetreffende regionale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, ingediend bij het Commissariaat voor de Media.
Artikel
25c
Een programma voor regionale omroep als bedoeld inartikel 67 van de Mediawet wordt, voorzover het een televisieprogramma betreft, niet uitgezonden tussen 19.00 uur en 23.00 uur, tenzij de Stichting en de desbetreffende regionale omroepinstelling anders zijn overeengekomen.
Artikel
25d
1
Een aanvraag voor toestemming om een programma te verzorgen als bedoeld in artikel 68 van de Mediawet, wordt door de desbetreffende lokale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, ingediend bij het Commissariaat voor de Media.
2
De aanvraag gaat vergezeld van:
a.
een aanduiding of de aanvraag betrekking heeft op het verzorgen van een radio- of van een televisieprogramma, of van beide;
b.
een exemplaar van de notarieel vastgelegde statuten van de instelling die het programma produceert, of, indien het niet een rechtspersoon betreft, een aanduiding van de instelling die het programma produceert; en
Indien een lokale omroepinstelling die de in het eerste lid bedoelde toestemming heeft verkregen, in aanmerking wil komen voor toestemming in een aansluitende periode, dient zij daartoe ten minste vijf maanden vóór de afloop van de periode waarvoor haar toestemming is verleend, een aanvraag in. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Afdeling
3
Reclame-uitingen
§
1
Algemeen
Artikel
26
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.
evenement: een culturele manifestatie, muziekuitvoering, podiumvoorstelling, sportwedstrijd, sportevenement of soortgelijke gebeurtenis, waarbij publiek aanwezig is;
b.
sportwedstrijd: een (voorbereiding op een) wedstrijd georganiseerd door of onder auspiciën van de door de Nederlandse Sportfederatie (NSF) erkende nationale sportorganisaties en hun geledingen, of door vergelijkbare internationale (overkoepelende) sportorganisaties, dan wel een andere (voorbereiding op een) wedstrijd van een sport die door de NSF als sport is aangemerkt.
Artikel
26a
Deze afdeling is niet van toepassing op reclameboodschappen.
§
2
Niet-vermijdbare reclame-uitingen
Artikel
27
Niet vermijdbaar zijn reclame-uitingen die behoren tot het normale straatbeeld en die zonder opzet en zonder nadruk gedurende enkele seconden in een programma-onderdeel voorkomen.
§
3
Vermijdbare reclame-uitingen
Artikel
28
1
In programma-onderdelen van informatieve en educatieve aard zijn vermijdbare reclame-uitingen in de vorm van het tonen of vermelden van een product of dienst toegestaan, mits:
a.
de vertoning of vermelding past binnen de context van het programma;
b.
de vertoning of vermelding geen afbreuk doet aan de programma-formule of de integriteit van het programma;
c.
de vertoning of vermelding niet op een overdreven of overdadige wijze plaatsvindt; en
d.
er geen sprake is van specifieke aanprijzingen van deze producten of diensten.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op andere programma-onderdelen, met uitzondering van programma-onderdelen die in het bijzonder bestemd zijn voor minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar.
Artikel
29
1
Onverminderd artikel 28 mogen programma-onderdelen van informatieve of educatieve aard vermijdbare reclame-uitingen in de vorm van het tonen of vermelden van namen, handelsmerken, logo's of beeldmerken van bepaalde producten of diensten of van namen van bedrijven of instellingen bevatten. Op deze reclame-uitingen is artikel 28, eerste lid, onderdelen a tot en met d van overeenkomstige toepassing.
2
In afwijking van artikel 28, eerste lid, onderdeel d, mogen programma-onderdelen van informatieve of educatieve aard vermijdbare reclame-uitingen bevatten, bestaande uit het aankondigen en recenseren van boeken, video's, compact discs en soortgelijke culturele uitingen, alsmede van toneel,- muziek- en filmuitvoeringen, tentoonstellingen en soortgelijke evenementen van kunstzinnige aard.
Artikel
30
In radio- of televisieprogramma-onderdelen zijn vermijdbare reclame-uitingen in de vorm van het tonen of vermelden van de naam van een bedrijf of instelling toegestaan, mits:
a.
de naam uitsluitend betrekking heeft op de benaming van een sportvereniging of sportwedstrijd;
b.
de naam niet met nadruk wordt getoond of vermeld; en
c.
de naamgeving, voor zover het de benaming van een Nederlandse sportvereniging betreft, is erkend door de desbetreffende bij de NSF aangesloten sportorganisatie.
Artikel
30a
1
Een televisieprogramma-onderdeel, bestaande uit het verslag of de weergave van een evenement dat in Nederland plaatsvindt of is geproduceerd door of in opdracht van een instelling die zendtijd heeft verkregen, mag vermijdbare reclame-uitingen bevatten, indien het evenement niet voornamelijk bestemd is om als programma te worden uitgezonden, en de reclame-uitingen niet overheersend zijn.
2
Een televisieprogramma-onderdeel, bestaande uit het verslag of de weergave van een evenement dat in het buitenland plaatsvindt en niet is geproduceerd door of in opdracht van een instelling die zendtijd heeft verkregen, mag vermijdbare reclame-uitingen bevatten, indien het evenement niet voornamelijk bestemd is om als programma te worden uitgezonden, en de reclame-uitingen niet langer of met meer nadruk in het programma-onderdeel voorkomen dan nodig is in het kader van een evenwichtige registratie en presentatie.
Artikel
31
1
Een programma-onderdeel, bestaande uit het verslag of de weergave van een evenement dat niet voornamelijk bestemd is om als programma te worden uitgezonden, mag gedurende ten hoogste vijf seconden, aan het begin of aan het einde van het programma-onderdeel, vermijdbare reclame-uitingen bevatten, bestaande uit de namen, handelsmerken, logo’s of beeldmerken van die personen, bedrijven of instellingen, die een belangrijke, schriftelijk overeengekomen bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van het evenement. De vermelding of vertoning is zodanig vormgegeven dat zij niet voldoet aan de definitie van reclameboodschap, bedoeld in artikel 1, onderdeel kk, van de Mediawet. Indien het een programma-onderdeel voor televisie betreft, bestaande uit het verslag of de weergave van een evenement dat is geproduceerd door of in opdracht van een instelling die zendtijd heeft verkregen en dat niet voornamelijk is bestemd om als programma te worden uitgezonden, geschiedt de vertoning of vermelding uitsluitend via stilstaande beelden.
2
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van personen, bedrijven of instellingen:
a.
die zich voornamelijk bezighouden met de productie of verkoop van sigaretten of andere tabaksproducten, of
b.
die gebruik maken van namen, handelsmerken, logo’s of beeldmerken die tevens worden gebruikt door personen, bedrijven of instellingen als bedoeld onder a, of daarmee een zo sterke gelijkenis vertonen dat het publiek redelijkerwijs de indruk krijgt dat het mede de naam, het handelsmerk, het logo of het beeldmerk van een persoon, bedrijf of instelling als bedoeld in onderdeel a betreft.
Artikel
32
1
Een programma-onderdeel voor televisie, bestaande uit een film die voor een zaal publiek is of wordt vertoond, dan wel een televisiebewerking daarvan, mag vermijdbare reclame-uitingen bevatten die bestaan uit het vermelden of tonen van namen, handelsmerken, logo's, beeldmerken, producten of diensten van personen, bedrijven of instellingen, indien die reclame-uitingen in het programma-onderdeel voorkomen in dezelfde vorm en in ten hoogste dezelfde hoeveelheid als in de voor een zaal publiek bestemde versie van de film.
2
Een uit het buitenland aangekocht programma-onderdeel dat ten behoeve van het buitenlandse publiek als programma is uitgezonden, mag vermijdbare reclame-uitingen bevatten die bestaan uit het vermelden of tonen van namen, handelsmerken, logo's, beeldmerken, producten of diensten van personen, bedrijven of instellingen, indien die reclame-uitingen in het programma-onderdeel voorkomen in dezelfde vorm en in ten hoogste dezelfde hoeveelheid als in de ten behoeve van het buitenlandse publiek uitgezonden versie van het programma-onderdeel.
Hoofdstuk
2
Financiering
Artikel
32a
1
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels en modellen worden vastgesteld voor de inhoud en inrichting van:
a.
de begroting voor de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, bedoeld in artikel 99 van de Mediawet;
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels en modellen worden vastgesteld voor de inrichting van de jaarrekening, bedoeld in artikel 109 van de Mediawet, van onderscheidenlijk de omroepverenigingen, de Programmastichting, de Stichting, de educatieve omroepinstelling, de Stichting Etherreclame, de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die zendtijd hebben verkregen en de Wereldomroep.
Artikel
32b
1
Het verstrekken van voorschotten aan instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Wereldomroep vindt plaats in de vorm van twaalf maandelijkse termijnen. In bijzondere gevallen kan de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat voor de Media, hiervan afwijken.
2
De hoogte van de voorschotten wordt bepaald door de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat. Dit geschiedt mede op basis van de begroting, bedoeld in artikel 99, onderscheidenlijk artikel 108, van de Mediawet, en een liquiditeitsprognose van de desbetreffende instelling welke aan de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat, ter kennisneming wordt gezonden voor 1 november van het jaar, voorafgaande aan het begrotingsjaar.
3
Zolang de liquiditeitsprognose over het desbetreffende jaar nog niet in bezit is van de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat, vindt het verstrekken van voorschotten plaats op basis van de laatstelijk toegezonden liquiditeitsprognose.
4
Het totaal aan voorschotten in enig jaar kan de voor dat jaar vastgestelde totale vergoeding niet overschrijden.
Artikel
33
Vervallen
Artikel
34
Vervallen
Artikel
35
Vervallen
Artikel
36
Vervallen
Artikel
37
Vervallen
Artikel
38
Vervallen
Artikel
39
Vervallen
Artikel
40
Vervallen
Artikel
41
Vervallen
Artikel
42
Vervallen
Artikel
43
Vervallen
Artikel
44
Vervallen
Artikel
45
Vervallen
Artikel
46
Vervallen
Artikel
47
Vervallen
Artikel
48
Vervallen
Artikel
49
Vervallen
Artikel
50
Vervallen
Artikel
51
Vervallen
Hoofdstuk
3
Commerciële omroep
§
3.1
De aanvraag
Artikel
52
1
Een aanvraag voor toestemming om een programma als bedoeld in artikel 71a, eerste lid, van de Mediawet, te verzorgen wordt ingediend bij het Commissariaat voor de Media.
2
De aanvraag gaat vergezeld van:
a.
een exemplaar van de statuten;
b.
een opgave van de feitelijke vestigingsplaats, indien deze afwijkt van de statutaire vestigingsplaats;
c.
een aanduiding of de aanvraag betrekking heeft op toestemming voor het verzorgen van een radio- of van een televisieprogramma, of van beide;
d.
een omschrijving van de organisatorische en juridische structuur van de aanvrager, alsmede een overzicht van zijn bestuurders en aandeelhouders.
Artikel
52a
Indien een commerciële omroepinstelling, in aanmerking wil komen voor toestemming in een aansluitende periode, dient zij een aanvraag bij het Commissariaat voor de Media in ten minste vijf maanden vóór de afloop van de periode waarvoor haar toestemming is verleend. Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing.
§
3.2
Verplichtingen ten aanzien van de programma’s
Artikel
52b
Een commerciële omroepinstelling die programma-onderdelen bestaande uit reclameboodschappen verzorgt, draagt er zorg voor dat zij aangesloten is bij de Nederlandse Reclame Code of een vergelijkbare door de Stichting Reclame Code tot stand gebrachte regeling en ter zake onderworpen is aan het toezicht van de Stichting Reclame Code. De commerciële omroepinstelling toont dit aan door middel van een aan het Commissariaat voor de Media over te leggen schriftelijke verklaring van de Stichting Reclame Code.
Artikel
52c
1
Reclameboodschappen of telewinkelboodschappen die zijn opgenomen in het programma van een commerciële omroepinstelling zijn als zodanig herkenbaar en door optische of akoestische middelen duidelijk onderscheiden van de andere programma-onderdelen. Er wordt geen gebruik gemaakt van subliminale technieken.
2
De blokken van telewinkelboodschappen, bedoeld in artikel 52d, zesde lid, zijn gedurende de gehele uitzending daarvan door optische middelen als zodanig herkenbaar en door optische en akoestische middelen duidelijk onderscheiden van de andere programma-onderdelen.
Artikel
52d
1
Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste vijftien procent van de totale duur per dag uit reclameboodschappen.
2
Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste twintig procent van de totale duur per dag uit telewinkelboodschappen.
3
Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste twintig procent van de totale duur per dag uit een combinatie van reclameboodschappen en telewinkelboodschappen.
4
Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste twaalf minuten per uur uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen.
5
Reclameboodschappen in televisieprogramma's, of telewinkelboodschappen worden uitsluitend uitgezonden in blokken die, met inbegrip van de eventuele omlijsting, ten minste twee minuten duren.
6
In het programma van een commerciële omroepinstelling zijn ten hoogste acht blokken van telewinkelboodschappen per dag opgenomen, die per blok zonder onderbreking ten minste vijftien minuten duren en waarvan de totale duur ten hoogste drie uur per dag is. Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op deze blokken van telewinkelboodschappen.
Artikel
52e
1
Programma-onderdelen van commerciële omroepinstellingen worden uitsluitend onderbroken door reclameboodschappen of telewinkelboodschappen, indien de onderbreking geen afbreuk doet aan de integriteit, het karakter en de samenhang van het desbetreffende programma-onderdeel of aan de rechten van rechthebbenden.
2
Programma-onderdelen, bestaande uit de weergave van godsdienstige of levensbeschouwelijke samenkomsten, worden niet onderbroken door reclameboodschappen of telewinkelboodschappen.
3
De volgende programma-onderdelen worden uitsluitend onderbroken door reclameboodschappen of telewinkelboodschappen, indien zij ten minste dertig minuten duren:
a.
programma-onderdelen, bestaande uit nieuws of commentaar op het nieuws;
b.
programma-onderdelen van godsdienstige of geestelijke aard, niet zijnde programma-onderdelen als bedoeld in het tweede lid;
c.
programma-onderdelen die bestemd zijn voor minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar; en
d.
niet-gedramatiseerde documentaires.
4
Films worden uitsluitend onderbroken door reclameboodschappen of telewinkelboodschappen, indien zij ten minste vijfenveertig minuten duren.
5
Onverminderd het vierde lid, worden films ten hoogste eenmaal per volledig tijdvak van vijfenveertig minuten onderbroken door reclameboodschappen of telewinkelboodschappen. Indien een film ten minste twintig minuten langer duurt dan twee of meer volledige tijdvakken van vijfenveertig minuten, kan hij nog eenmaal worden onderbroken.
Artikel
52f
1
Bij opeenvolgende onderbrekingen door reclameboodschappen of telewinkelboodschappen in één programma-onderdeel voor televisie worden tussenpozen van ten minste twintig minuten in acht genomen.
2
In afwijking van het eerste lid, worden programma-onderdelen voor televisie die bestaan uit het verslag van een sportevenement, een podiumvoorstelling, of van andere voorstellingen of evenementen die op overeenkomstige wijze zijn gestructureerd, uitsluitend onderbroken door reclameboodschappen of telewinkelboodschappen tijdens de in het evenement voorkomende gebruikelijke pauzes of tussen de daarin voorkomende gebruikelijke zelfstandige onderdelen.
Artikel
52g
1
In afwijking van artikel 52d, eerste, vierde en vijfde lid, is het een commerciële omroepinstelling toegestaan een televisieprogramma te verzorgen dat uitsluitend bestaat uit ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden reclameboodschappen.
2
In een programma als bedoeld in het eerste lid mogen andere reclameboodschappen worden opgenomen, met inachtneming van de bepalingen die op het uitzenden daarvan van toepassing zijn.
3
In afwijking van artikel 52d, tweede tot en met zesde lid, is het een commerciële omroepinstelling toegestaan een programma te verzorgen dat uitsluitend bestaat uit telewinkelboodschappen.
4
In een programma als bedoeld in het derde lid mogen reclameboodschappen worden opgenomen, met inachtneming van de bepalingen die op het uitzenden daarvan van toepassing zijn.
Artikel
52h
1
De programma-onderdelen van een commerciële omroepinstelling worden uitsluitend gesponsord, indien die instelling een programmastatuut tot stand heeft gebracht waarin ten minste waarborgen zijn opgenomen voor de redactionele onafhankelijkheid van haar werknemers, belast met de samenstelling van de programma's, ten opzichte van de sponsors.
2
Aan het begin of aan het einde van een gesponsord programma-onderdeel worden, ter informatie van het publiek, alle sponsors vermeld. De vermelding gebeurt door middel van naam, handelsmerk, logo of beeldmerk en is zodanig vormgegeven dat zij niet voldoet aan de definitie van reclameboodschap, bedoeld in artikel 1, onderdeel kk, van de Mediawet.
3
In een gesponsord programma-onderdeel mogen produkten of diensten van personen, bedrijven of instellingen worden vermeld of getoond, indien het publiek niet, door middel van specifieke aanprijzingen of anderszins, wordt aangespoord tot het kopen of huren van die produkten of tot het afnemen van die diensten.
4
Commerciële omroepinstellingen bedingen of aanvaarden geen sponsorbijdragen van personen, bedrijven of instellingen:
a.
die zich voornamelijk bezighouden met de productie of verkoop van sigaretten of andere tabaksproducten, of
b.
die gebruik maken van namen, handelsmerken, logo’s of beeldmerken die tevens worden gebruikt door personen, bedrijven of instellingen als bedoeld in onderdeel a, of daarmee een zo sterke gelijkenis vertonen dat het publiek redelijkerwijs de indruk krijgt dat het mede de naam, het handelsmerk, het logo of het beeldmerk van een persoon, bedrijf of instelling als bedoeld in onderdeel a betreft.
5
Programma-onderdelen van commerciële omroepinstellingen die toestemming hebben verkregen, bestaande uit nieuws, actualiteiten of politieke informatie, worden niet gesponsord.
6
Indien een gesponsord programma-onderdeel uit het buitenland is aangekocht en aldaar ten behoeve van het buitenlandse publiek reeds als programma is uitgezonden, is dit artikel slechts van toepassing voor zover de sponsorbijdragen worden verstrekt ten behoeve van de aankoop van het programma-onderdeel door de commerciële omroepinstelling.
7
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een programma-onderdeel waarvoor een overheidsinstelling of een andere instelling dan bedoeld in artikel 1, onderdeel ll, van de Mediawet, een financiële of andere bijdrage heeft verstrekt ten behoeve van de totstandkoming of aankoop van dat programma-onderdeel, teneinde de uitzending daarvan als programma-onderdeel te bevorderen of mogelijk te maken.
Artikel
52i
1
Aan het begin of aan het einde van een programma-onderdeel van een commerciële omroepinstelling bestaande uit het verslag of de weergave van een evenement als bedoeld in artikel 26, onderdeel a, dat niet voornamelijk bestemd is om als programma te worden uitgezonden, mogen de namen, handelsmerken, logo’s of beeldmerken van die personen, bedrijven of instellingen, die een financiële of andere bijdrage hebben verstrekt aan de totstandkoming van het evenement, worden vermeld of getoond. De vermelding of vertoning is zodanig vormgegeven dat zij niet voldoet aan de definitie van reclameboodschap, bedoeld in artikel 1, onderdeel kk, van de Mediawet.
2
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van personen, bedrijven of instellingen;
a.
die zich voornamelijk bezighouden met de productie of verkoop van sigaretten of andere tabaksproducten, of
b.
die gebruik maken van namen, handelsmerken, logo’s of beeldmerken die tevens worden gebruikt door personen, bedrijven of instellingen als bedoeld in onderdeel a, of daarmee een zo sterke gelijkenis vertonen dat het publiek redelijkerwijs de indruk krijgt dat het mede de naam, het handelsmerk, het logo of het beeldmerk van een persoon, bedrijf of instelling als bedoeld in onderdeel a betreft.
Artikel
52j
1
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 52g , artikel 52h, tweede en derde lid en 52i, eerste lid, worden in de programma's van commerciële omroepinstellingen geen namen, beeldmerken, logo's, handelsmerken, produkten, diensten of activiteiten van personen, bedrijven of instellingen vermeld of getoond, indien de desbetreffende commerciële omroepinstelling, naar redelijkerwijs kan worden aangenomen, daarmee beoogt of mede beoogt het publiek te bewegen tot het kopen van een bepaald produkt of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, dan wel gunstig te stemmen ten aanzien van een bepaald bedrijf, een bedrijfstak of een bepaalde instelling teneinde de verkoop van produkten of de afname van diensten te bevorderen.
2
Het vermelden of tonen van een naam, beeldmerk, logo, handelsmerk, produkt, dienst of activiteit van een persoon, bedrijf of instelling in een programma wordt geacht te geschieden met het oogmerk, bedoeld in het eerste lid, indien zulks tegen betaling geschiedt.
Artikel
52k
1
Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten minste vijftig procent uit programma-onderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties in de zin artikel 6 van de Europese richtlijn.
2
Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling, bestaat voor ten minste tien procent uit programma-onderdelen als bedoeld in het eerste lid, die niet zijn geproduceerd door:
a.
de desbetreffende commerciële omroepinstelling, of een andere instelling die een programma verzorgt;
b.
een rechtspersoon waarin een instelling die een programma verzorgt, al dan niet door middel van een of meer van haar dochtermaatschappijen, een belang van meer dan vijfentwintig procent heeft;
c.
een rechtspersoon waarin twee of meer instellingen die een programma verzorgen, al dan niet door middel van een of meer van hun onderscheidene dochtermaatschappijen, te zamen een belang van meer dan vijftig procent hebben; of
d.
een vennootschap waarin een instelling die een programma verzorgt, dan wel een of meer van haar dochtermaatschappijen, als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk is voor de schulden.
3
Ten minste een derde deel van de programma-onderdelen, bedoeld in het tweede lid, is niet ouder dan vijf jaar.
4
Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende programma-onderdelen voor televisie buiten beschouwing gelaten:
a.
programma-onderdelen, bestaande uit nieuws;
b.
programma-onderdelen die betrekking hebben op sport;
c.
programma-onderdelen die het karakter van een spel hebben, met uitzondering van programma-onderdelen van culturele of educatieve aard, die mede het karakter van een spel hebben;
d.
programma-onderdelen, bestaande uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen; en
e.
programma-onderdelen, bestaande uit stilstaande beelden.
5
Dit artikel is niet van toepassing op:
a.
een televisieprogramma dat in slechts één gemeente of een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen;
televisieprogramma's die uitsluitend bestemd zijn voor ontvangst in andere dan de lidstaten van de Europese Unie en die niet direct of indirect kunnen worden ontvangen door het publiek in één of meer lidstaten van de Europese Unie.
6
Het Commissariaat voor de Media kan in bijzondere gevallen ten aanzien van een bepaalde commerciële omroepinstelling tijdelijk gedeeltelijke ontheffing verlenen van het eerste lid, met dien verstande dat het percentage niet lager gesteld kan worden dan tien.
Artikel
52l
1
Het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten minste veertig procent uit oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programma-onderdelen.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op een programma voor bijzondere omroep.
Artikel
52m
Een commerciële omroepinstelling neemt in haar programma geen films op buiten de met de rechthebbenden op de film overeengekomen periodes.
voorzover het de beeldinhoud betreft, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit stilstaande beelden; of
b.
hoofdzakelijk bestaat uit informatie met betrekking tot de door middel van een omroepzender of omroepnetwerk aangeboden programma's en diensten.
Artikel
53
Vervallen
Artikel
53a
Vervallen
Artikel
53b
Vervallen
Hoofdstuk
4
Het uitzenden van programma's
Artikel
53c
1
Voor de toepassing van artikel 82f van de Mediawet worden twee of meer instellingen als één instelling aangemerkt, indien:
a.
een instelling direct of indirect zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft in een of meer andere instellingen, dat deze in belangrijke mate het beleid van die instelling of instellingen kan bepalen, dan wel aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid; of
b.
een natuurlijk persoon of groep van natuurlijke personen direct of indirect zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft in twee of meer instellingen, dat deze in belangrijke mate het beleid van die instellingen kan bepalen, dan wel aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid.
2
Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, kan worden bepaald dat in afwijking van artikel 82f, eerste lid, van de Mediawet voor de uitzending van de radioprogramma's van eenzelfde instelling meer frequentieruimte mag worden gebruikt dan één FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties.
Artikel
53d
Vervallen
Artikel
53e
Vervallen
Artikel
53f
Vervallen
Hoofdstuk
5
Persorganen
Artikel
54
Naast het in artikel 130, vierde lid, van de Mediawet bedoelde geval, kan het Bedrijfsfonds voor de Pers financiële steun verlenen in de vorm van een uitkering, ten behoeve van:
a.
compensatie aan dagbladen wegens ongelijkheid van voorwaarden op de advertentiemarkt van dagbladen;
b.
gezamenlijke projecten van persorganen;
c.
organisatie-onderzoek, gericht op structurele verbetering van de exploitatie van een persorgaan;
d.
onderzoek ten behoeve van de bedrijfstak als geheel, voorzover het onderzoek past in de doelstellingen van het Bedrijfsfonds.
Artikel
55
1
De in artikel 54, onderdeel a, bedoelde compensatie-uitkering aan dagbladen heeft uitsluitend betrekking op de boekjaren 1986 en 1989 en kan worden verleend indien:
a.
de exploitatie van het dagblad in het jaar waarover steun wordt verleend verlieslijdend is geweest, berekend volgens door het Bedrijfsfonds voor de Pers gegeven richtlijnen;
b.
het dagblad in het jaar waarover steun wordt verleend een gemiddelde betaalde oplage van ten hoogste 232.000 exemplaren en een verspreidingsdichtheid van ten hoogste 0,48 heeft gehad en tevens een zodanige gemiddelde betaalde oplage (O i) en verspreidingsdichtheid (Di), dat na invulling van de waarden hiervan de uitkomst van de formule:
1 - Oi/232.000 - Di/0,48 groter is dan 0;
c.
de personele kosten van de eigen redactie van het dagblad in het jaar waarover steun wordt verleend ten minste 30 procent van de totale personele redactiekosten van het desbetreffende dagblad hebben bedragen;
d.
een project is ingediend dat is gericht op een structurele verbetering van de exploitatie van het dagblad binnen een redelijke termijn;
e.
het Bedrijfsfonds met het project heeft ingestemd; en
f.
het project binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd.
2
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan onder:
a.
verspreidingsdichtheid: het percentage van de totale oplage van een dagblad verkocht op de thuismarkt van het blad, vermenigvuldigd met het dekkingspercentage op de thuismarkt;
b.
thuismarkt: het nodale gebied waarin het dagblad zijn hoogste betaalde oplage heeft plus de daaraan grenzende nodale gebieden waarin het dekkingspercentage niet lager is dan 85 procent van het dekkingspercentage in het nodale gebied waarin het dagblad zijn hoogste betaalde oplage heeft, alsmede de aan vorengenoemde gebieden grenzende nodale gebieden waarin het dekkingspercentage niet lager is dan 85 procent van het dekkingspercentage in het nodale gebied waarin het dagblad zijn hoogste betaalde oplage heeft;
c.
nodale gebieden: de gebieden aangegeven op de aan dit besluit gehechte kaart van Nederland;
d.
dekkingspercentage op de thuismarkt: de betaalde oplage op de thuismarkt gedeeld door het aantal particuliere PTT-afgiftepunten in het betrokken gebied.
3
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt verstaan onder de eigen redactie van het dagblad: redactionele medewerkers in vaste dienst van het desbetreffende dagblad en freelance-redactionele medewerkers, voorzover en naar de mate waarin deze periodiek redactionele bijdragen aan het desbetreffende dagblad leveren. De centrale redactie van een dagblad, die tevens redactionele bijdragen aan andere bladen levert, wordt voor dit dagblad tot de eigen redactie gerekend.
4
De financiële steun bedoeld in het eerste lid is ten hoogste gelijk aan 75 procent van het geleden verlies in het jaar waarop de steunverlening betrekking heeft, berekend volgens door het Bedrijfsfonds gegeven richtlijnen.
een project door de gezamenlijke persorganen is ingediend, dat gericht is op structurele verbetering van de exploitatiepositie van die persorganen binnen een redelijke termijn;
b.
dit project past in de doelstelling van het Bedrijfsfonds voor de Pers;
c.
het Bedrijfsfonds met het project heeft ingestemd; en
d.
het project binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd.
de exploitatie van het bedoelde persorgaan over het boekjaar, voorafgaand aan de aanvraag, in een verlieslijdende positie heeft verkeerd of daarin terecht dreigde te komen;
b.
de aanvraag een voorstel bevat, inhoudende de opzet en uitvoering van het beoogde onderzoek;
c.
de aanvraag voor de verlening van deze financiële steun uitsluitend gericht is op het verkrijgen van steun voor ten hoogste tweederde deel van de kosten van het beoogde organisatie-onderzoek.
De aanvragen voor financiële steun als bedoeld in de artikelen 130 en 131 van de Mediawet worden bij het Bedrijfsfonds voor de Pers ingediend door de rechtspersoon die de uitgaverechten bezit van het persorgaan waarop de aanvraag betrekking heeft, dan wel door de betreffende groep of bedrijfstak van persorganen.
2
Indien de aanvraag betrekking heeft op de financiële steun, bedoeld in artikel 54, onderdeel a, wordt zij ingediend gedurende een door het Bedrijfsfonds vast te stellen periode.
naam en adres van de rechtspersoon die de aanvraag indient en die de uitgaverechten bezit van het desbetreffende dagblad;
b.
een omschrijving van de juridische structuur van de bij de aanvraag betrokken onderneming(en);
c.
indien het persorgaan deel uitmaakt van een concern, een omschrijving van de structuur van het concern en van de juridische en economische verhoudingen tussen de aanvrager en de andere vennootschappen van het concern;
d.
recente gegevens over de financiële positie van het persorgaan, alsmede de jaarverslagen, de jaarrekeningen en de accountantsrapporten betreffende de meest recente drie jaren;
e.
gegevens over de oplage-ontwikkeling, de abonnementsinkomsten en de advertentie-inkomsten van het persorgaan waarop de aanvraag betrekking heeft;
f.
indien het persorgaan zich in concernverband bevindt, gegevens over de kosten en opbrengsten van het concern verdeeld naar de kosten en opbrengsten van de afzonderlijke bladen en andere concernactiviteiten;
een overzicht van de eventuele gevolgen met betrekking tot het personeel, die uit het project voortvloeien;
j.
de schriftelijk vastgelegde visie van de betrokken redactie(s) en ondernemingsraad of -raden met betrekking tot het in artikel 55, eerste lid, onderdeel d, bedoelde project;
naam en adres van de rechtspersonen die de aanvraag indienen en die de uitgaverechten bezitten van de desbetreffende persorganen;
b.
een omschrijving van de juridische structuur van de bij de aanvraag betrokken persorganen; ingeval de uitgever van een persorgaan deel uitmaakt van een concern, tevens een omschrijving van de structuur van het concern, alsmede een omschrijving van de juridische en economische verhoudingen tussen de aanvrager en de andere vennootschappen van het concern;
c.
gegevens over het gezamenlijke project: een beschrijving ervan en van de verwachte effecten daarvan op de ontwikkelingen van de kosten, de opbrengsten en de liquiditeit; en
d.
een opgave van de gevraagde financiële steun ter uitvoering van het bedoelde project.
een omschrijving van de juridische structuur van de bij de aanvraag betrokken persorganen, alsmede een omschrijving van de juridische en economische verhoudingen; en
c.
een omschrijving van het beoogde onderzoek, waarvoor de steun gevraagd wordt.
Artikel
61
1
Het Bedrijfsfonds voor de Pers bevestigt de ontvangst van de aanvraag.
2
Indien bij de aanvraag een van de gegevens bedoeld in artikel 60 ontbreekt, dient uit de aanvraag te blijken waarom de gegevens niet volledig zijn.
Artikel
62
Het Bedrijfsfonds voor de Pers kan indien het zulks wenselijk acht de aanvraag voorleggen aan een externe adviesinstantie. Daarbij wordt gezorgd dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens als zodanig behandeld worden.
Artikel
63
1
Het Bedrijfsfonds voor de Pers beslist binnen dertien weken na het in behandeling nemen van de aanvraag.
2
Aanvragen voor financiële steun als bedoeld in artikel 54, onderdeel a, worden gezamenlijk behandeld en beslist.
3
Aanvragen voor financiële steun als bedoeld in artikel 54, onderdeel b, c en d, worden in volgorde van ontvangst behandeld en beslist. Indien het in een jaar ter beschikking staande bedrag voor steunverlening volledig is toegewezen, worden volgende aanvragen afgewezen.
Artikel
64
Het Bedrijfsfonds voor de Pers kan aan de beschikking tot financiële steunverlening aan de aanvrager voorschriften verbinden. Deze hebben betrekking op:
a.
de besteding van de steun overeenkomstig de daaraan ten grondslag liggende doelstellingen;
b.
de wijze waarop en de termijn waarbinnen het project respectievelijk het onderzoek wordt uitgevoerd;
c.
de verslaglegging van de activiteiten en de financiële verantwoording daarvan; en
d.
de eventuele wijzigingen in de financiële structuur van de aanvrager.
Artikel
65
Van een beschikking tot toekenning of weigering alsmede van de hoogte van de financiële steun, wordt binnen een week nadat de beschikking is genomen, mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel
66
1
Indien het Bedrijfsfonds voor de Pers heeft besloten tot het verlenen van financiële steun en de hoogte van het steunbedrag nog niet definitief is vastgesteld, kan het een voorschot toekennen aan de aanvrager. Dit voorschot bedraagt ten hoogste 50 procent van de financiële steun zoals die op basis van voorlopige berekeningen is becijferd.
2
Indien een voorschot is uitgekeerd, maar de definitieve berekening op een lager niveau wordt vastgesteld dan het verstrekte voorschot, dan dient het verschil tussen voorschot en definitieve uitkering op eerste aanmaning te worden terugbetaald aan het Bedrijfsfonds.
Artikel
67
1
Het Bedrijfsfonds voor de Pers kan de steunverlening beëindigen en de reeds uitgekeerde bedragen terugvorderen, indien:
a.
enig voorschrift verbonden aan steunverlening door de aanvrager niet wordt nagekomen;
b.
blijkt dat de bij de aanvraag overlegde gegevens onjuist waren;
c.
binnen een jaar na de datum waarop de beslissing tot steunverlening is genomen een surseance van betaling of een faillissement van de aanvrager is uitgesproken.
2
Het Bedrijfsfonds kan op een aanvraag om steunverlening op grond van artikel 54, onderdeel a, negatief beschikken danwel besluiten van feitelijke uitbetaling van reeds toegezegde financiële ondersteuning af te zien, indien een dagblad failleert in de periode die verloopt tussen het jaar waarop de aangevraagde steun betrekking heeft en het moment waarop tot feitelijke uitbetaling van de betrokken uitkeringen zou worden overgegaan.
Hoofdstuk
6
Programma’s voor buitenlandse militairen
Artikel
68
1
Het Commissariaat voor de Media verleent toestemming voor het verzorgen van een programma uitsluitend bestemd voor in Nederland gelegerde militairen van buitenlandse strijdkrachten en hun gezinnen, dat door middel van een omroepzender wordt uitgezonden binnen een gebied van beperkte omvang.
2
De toestemming wordt verleend aan de bevoegde militaire autoriteiten van een bij de Noord-atlantische verdragsorganisatie (NAVO) aangesloten land waarvan strijdkrachten in Nederland zijn gelegerd, voor het gebruik door instellingen of personen van de buitenlandse strijdkrachten die daartoe door hen worden aangewezen.
Het Commissariaat voor de Media kan zonodig de omroepzender of omroepzenders aanwijzen waarop de programma’s als bedoeld in artikel 68, zullen worden uitgezonden.
Artikel
70
1
Een aanvraag voor de toestemming als bedoeld in artikel 68 wordt ingediend bij Onze Minister van Defensie, die deze voorzien van zijn opmerkingen binnen vier weken doorzendt aan het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat zendt een afschrift van de aanvraag aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
2
De aanvraag gaat vergezeld van:
a.
een omschrijving van het doel van de aanvraag;
b.
een aanduiding van het gebied waarbinnen het programma zal worden uitgezonden;
c.
een verklaring van de auteursrechthebbenden aan de autoriteiten van de betreffende NAVO-lidstaat waaruit blijkt dat geen auteursrechtelijke toestemming zal worden verleend voor de verspreiding van het programma buiten de in artikel 68 omschreven doelgroep en het gebied; en
d.
een omschrijving van de te gebruiken omroepzender waarop het programma zal worden uitgezonden.
Artikel
71
1
Het Commissariaat voor de Media trekt de toestemming in:
a.
wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 68, eerste en tweede lid, worden gesteld om voor toestemming in aanmerking te komen;
b.
op gronden ontleend aan de veiligheid van de Staat.
2
Het Commissariaat kan de toestemming intrekken indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 68, derde lid.
3
Het Commissariaat maakt zijn voornemen tot intrekking van de toestemming kenbaar aan Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel
72
1
Een beschikking tot intrekking van een verleende toestemming, genomen op grond van artikel 71, eerste lid, gaat onmiddellijk in.
2
Een beschikking tot intrekking van een verleende toestemming, genomen op grond van artikel 71, tweede lid, gaat niet eerder in dan nadat de bevoegde militaire autoriteit van het voornemen daartoe en de gronden waarop de beschikking berust in kennis is gesteld en deze in de gelegenheid is gesteld binnen een redelijke termijn schriftelijke en desgewenst mondelinge opmerkingen te maken.
Artikel
73
1
De bevoegde militaire autoriteit gebruikt de aan hem verleende toestemming geheel voor het programma, bedoeld in artikel 68.
2
Aan het begin en aan het einde van ieder programma wordt dagelijks ervan melding gemaakt dat het programma uitsluitend bestemd is voor de in Nederland gelegerde militairen van de strijdkrachten van de desbetreffende lidstaat en hun gezinnen.
Hoofdstuk
7
Slotbepalingen
Artikel
74
Wijzigingen van de Europese richtlijn treden voor de toepassing van artikel 52k in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven.
Artikel
75
Dit besluit wordt aangehaald als: Mediabesluit.
Artikel
76
Vervallen
Artikel
77
Vervallen
Artikel
77a
Vervallen
Artikel
77b
Vervallen
Artikel
77c
Vervallen
Artikel
78
Vervallen
Artikel
79
Vervallen
Artikel 80
Vervallen
Artikel
81
Vervallen
Artikel 82
Vervallen
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.
's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers
De Minister van Binnenlandse Zaken, C. P. van Dijk
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes
Bijlage
bij artikel 55, tweede lid, onderdeel c, van het Mediabesluit
Indeling van Nederland in zgn. afgeronde provincies, 50 verzorgingsgebieden en 81 nodale gebieden
De indeling van Nederland in 81 nodale gebieden aangegeven op de navolgende kaart is opgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag en is te beschouwen als een detaillering van de indeling in 50 verzorgingsgebieden, opgesteld door het Centraal Bureau voor Courantenpubliciteit te Amsterdam, en eveneens aangegeven op de hierbij afgebeelde kaart.
Indeling van Nederland in z.g. afgeronde provincies, 50 verzorgingsgebieden en 81 nodale gebieden