Besluit van 17 maart 1988, houdende regelen ter voorkoming van verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen
Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 juli 1987, nr. S/J-31 187/87, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Overwegende dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan de bepalingen van Bijlage II van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187), zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188 en 1986, 121);
De Raad van State gehoord (advies van 29 december 1987, no. W09.87.0328);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 februari 1988, nr. S/J-30.225/88 Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
Omschrijvingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
chemicaliëntankschip: een schip dat is gebouwd voor of aangepast aan voornamelijk het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk. Hieronder wordt mede verstaan een olietankschip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen (Stb. 1986, 160), indien dit schip een gehele of gedeeltelijke lading schadelijke vloeistoffen in bulk vervoert;
b.
schone ballast: ballastwater in een tank die, nadat er voor de laatste maal een vloeistof van categorie A, B, C of D in werd vervoerd, grondig is gereinigd en waaruit de overgebleven restanten zijn verwijderd en die is leeg gemaakt overeenkomstig de voorschriften van dit besluit;
c.
gescheiden ballast: ballastwater dat wordt ingenomen in een tank, die volledig is gescheiden van het lading- en brandstofoliesysteem en die blijvend is bestemd voor het vervoer van ballastwater of voor het vervoer van ballast of ladingen andere dan schadelijke vloeistoffen en olie;
d.
van het dichtstbijzijnde land: van de basislijn van waaruit de territoriale zee van het betrokken gebied wordt bepaald overeenkomstig het internationale recht, behoudens dat voor de toepassing van dit besluit "van het dichtstbijzijnde land" onder de noordoostkust van Australië betekent: van een lijn getrokken van een punt op de kust van Australië gelegen op 11°00" zuiderbreedte en 142°08" oosterlengte, naar een punt op 10°35" zuiderbreedte en 141°55" oosterlengte, vandaar naar een punt op 10°00" zuiderbreedte en 142°00" oosterlengte, vandaar naar een punt op 9°10" zuiderbreedte en 143°52" oosterlengte, vandaar naar een punt op 9°00" zuiderbreedte en 144°30" oosterlengte, vandaar naar een punt op 13°00" zuiderbreedte en 144°00" oosterlengte, vandaar naar een punt op 15°00" zuiderbreedte en 146°00" oosterlengte, vandaar naar een punt op 18°00" zuiderbreedte en 147°00" oosterlengte, vandaar naar een punt op 21°00" zuiderbreedte en 153°00" oosterlengte, vandaar naar een punt op de kust van Australië op 24°42" zuiderbreedte en 153°15" oosterlengte;
e.
vloeistof: vloeistof die een dampspanning heeft van niet meer dan 2,8 kgf/cm2 bij een temperatuur van 37,8° C;
f.
schadelijke vloeistof: elke vloeistof aangewezen door Onze Minister die met inachtneming van artikel 3 is ingedeeld in categorie A, B, C of D;
g.
bijzonder gebied: een zeegebied waarbinnen het volgen van bijzondere in dit besluit voorgeschreven methoden ter voorkoming van verontreiniging van de zee door schadelijke vloeistoffen is vereist. Deze gebieden zijn het gebied van de Oostzee en van de Zwarte Zee en het Antarctisch gebied, die als volgt worden omschreven:
1°.
onder het gebied van de Oostzee wordt verstaan de Oostzee zelf met inbegrip van de Botnische Golf, de Finse Golf en de toegang tot de Oostzee, begrensd door de parallel van Kaap Skagen in het Skagerak op 57°44,8" noorderbreedte;
2°.
onder het gebied van de Zwarte Zee wordt verstaan de Zwarte Zee zelf, waarbij de grens tussen de Middellandse Zee en de Zwarte Zee wordt gevormd door de parallel van 41° noorderbreedte;
3°.
onder het Antarctisch gebied wordt verstaan het zeegebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte.
h.
schip gebouwd: een schip waarvan de kiel is gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium van aanbouw bevindt. Onafhankelijk van de datum waarop het schip is gebouwd, zal een schip verbouwd tot chemicaliëntankschip vanaf de datum van de aanvang van de verbouwing als chemicaliëntankschip worden aangemerkt. Deze bepaling is niet van toepassing op de verbouwing van een schip indien wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:
1°.
het schip is gebouwd voor 1 juli 1986; en
2°.
het schip vervoert producten waarop de Bulk Chemicaliën Code van toepassing is en die in de Code zijn opgenomen vanwege hun schadelijkheid voor het mariene milieu;
i.
soortgelijk stadium van aanbouw: het stadium waarop de bouw, herkenbaar als behorend tot een bepaald schip, is aangevangen en is begonnen met de samenbouw die ten minste 50 000 kg moet omvatten of één percent van de geschatte massa van al het bouwmateriaal, welke van deze twee waarden de laagste is;
j.
lengte (L): 96 percent van de lengte van de lastlijn op 85 percent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is, gemeten in meters;
k.
Internationale Bulk Chemicaliën Code: de code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren, (Resolutie MEPC 19(22) van de Mariene Milieu Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie);
l.
Bulk Chemicaliën Code: de code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren, (Resolutie MEPC 20(22) van de Mariene Milieu Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie);
m.
de Standards: de bij ministeriële regeling vastgestelde voorschriften voor het lozen, zoals neergelegd in Resolutie MEPC.18(22) van de Mariene Milieu Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie;
n.
verjaardatum: de datum van afgifte van het eerste certificaat, bedoeld in artikel 11, in elk kalenderjaar, volgend op het jaar waarin dit certificaat is afgegeven.
Artikel
2
Toepassing
1
Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op alle schepen die schadelijke vloeistoffen in bulk vervoeren.
2
Indien een lading waarop de bepalingen van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen (Stb. 1986, 160) van toepassing zijn, in de ladingtanks van een chemicaliëntankschip wordt vervoerd, dient eveneens te worden voldaan aan de desbetreffende voorschriften van dat besluit.
3
Het bepaalde in artikel 13 is alleen van toepassing op schepen waarin vloeistoffen worden vervoerd die zijn ingedeeld in de categorieën A, B of C, bedoeld in artikel 3.
4
Elk schip, gebouwd voor 1 juli 1986, dient met ingang van 1 januari 1988 te voldoen aan de bepalingen voor het lozen onder de waterlijn en voor de maximale concentratie in het kielzog van het schip, bedoeld in artikel 5.
5
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan het aanbrengen van andere onderdelen, materialen, voorzieningen of apparatuur, dan die welke in dit besluit worden voorgeschreven, in een schip toestaan, mits deze ten minste even doelmatig zijn als die welke in dit besluit worden vereist. In geen geval zullen vormen van ontwerp en constructie ter regeling van het lozen van schadelijke vloeistoffen, zoals deze in dit besluit zijn voorgeschreven, kunnen worden vervangen door operationele methoden.
Artikel
3
Indeling in categorieën van schadelijke vloeistoffen
1
Voor dit besluit worden schadelijke vloeistoffen ingedeeld in de volgende vier categorieën:
a.
categorie A: schadelijke vloeistoffen die, wanneer deze bij het schoonmaken van tanks of bij het ontballasten in zee worden geloosd, een groot gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens of het mariene milieu, of die ernstige schade toebrengen aan de recreatiemogelijkheden of ander rechtmatig gebruik van de zee en derhalve strikte maatregelen ter voorkoming van verontreiniging rechtvaardigen;
b.
categorie B: schadelijke vloeistoffen die, wanneer deze bij het schoonmaken van tanks of bij het ontballasten in zee worden geloosd, gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens of het mariene milieu, of die schade toebrengen aan de recreatiemogelijkheden of ander rechtmatig gebruik van de zee en derhalve bijzondere maatregelen ter voorkoming van verontreiniging rechtvaardigen;
c.
categorie C: schadelijke vloeistoffen die, wanneer deze bij het schoonmaken van tanks of bij het ontballasten in zee worden geloosd, een beperkt gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens of het mariene milieu, of die beperkte schade toebrengen aan de recreatiemogelijkheden of ander rechtmatig gebruik van de zee en derhalve maatregelen ter voorkoming van verontreiniging vereisen;
d.
categorie D: schadelijke vloeistoffen die, wanneer deze bij het schoonmaken van tanks of bij het ontballasten in zee worden geloosd, een gering gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens of het mariene milieu, of die geringe schade toebrengen aan de recreatiemogelijkheden of ander rechtmatig gebruik van de zee en derhalve enige maatregelen ter voorkoming van verontreiniging vereisen.
2
Onze Minister wijst de schadelijke vloeistoffen aan, ingedeeld in categorieën als bedoeld in het eerste lid. Deze indeling geschiedt met inachtneming van de richtlijnen in aanhangsel 1 bij Bijlage II van het Verdrag.
3
Voor een vloeistof die wordt aangeboden voor vervoer en niet is aangewezen krachtens het tweede lid van dit artikel of artikel 4, eerste lid, bepaalt het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de voorlopige indeling van deze vloeistof.
Artikel
4
Overige vloeistoffen
1
Behoudens het bepaalde in artikel 3, tweede lid, wijst Onze Minister tevens overige vloeistoffen aan die, na te zijn beoordeeld, niet vallen onder de categorieën A, B, C of D, zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, aangezien deze vloeistoffen op het ogenblik worden geacht geen gevaar op te leveren voor de gezondheid van de mens of het mariene milieu, of schade toebrengen aan de recreatiemogelijkheden of ander rechtmatig gebruik van de zee, indien zij in zee worden geloosd bij het schoonmaken van tanks of bij het ontballasten.
2
De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op het lozen van restanten van vloeistoffen als bedoeld in het eerste lid, of van lens- of ballastwater of andere mengsels die alleen deze vloeistoffen bevatten.
3
De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op het lozen in zee van schone of gescheiden ballast.
Artikel
5
Lozen van schadelijke vloeistoffen
1
Behoudens het bepaalde in artikel 6 is elke lozing in zee van vloeistoffen van de categorieën A, B, C of D, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of van vloeistoffen die ingevolge artikel 3, derde lid, als zodanig zijn ingedeeld, of van ballastwater, waswater van tanks of andere restanten of mengsels die deze vloeistoffen bevatten, verboden tenzij wordt voldaan:
a.
aan het tweede, derde of vierde lid met betrekking tot vloeistoffen van categorie A, B of C, indien de lozing buiten een bijzonder gebied plaatsvindt;
b.
aan het vijfde lid met betrekking tot een vloeistof van categorie D, indien de lozing buiten of binnen een bijzonder gebied plaatsvindt; of
c.
aan het zesde, zevende of achtste lid met betrekking tot vloeistoffen van categorie A, B of C, indien de lozing binnen een bijzonder gebied plaatsvindt.
2
Lozen van vloeistofrestanten van categorie A, B of C buiten een bijzonder gebied
Indien tanks, die vloeistoffen van categorie A of mengsels daarvan bevatten, moeten worden gewassen, dienen de restanten aan een havenontvangstvoorziening te worden afgegeven totdat de concentratie van de vloeistof in het af te geven mengsel is gedaald tot of onder de waarde zoals nader wordt aangegeven door Onze Minister en vervolgens totdat de tank is leeggemaakt.
Indien na afgifte van de restanten water in de tank wordt toegelaten, mag dit water in zee worden geloosd mits wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het schip vervolgt zijn vaarroute met een snelheid van ten minste 7 zeemijl per uur indien het schip eigen voortstuwing heeft, of met een snelheid van ten minste 4 zeemijl per uur, indien het schip geen eigen voortstuwing heeft;
b.
het lozen geschiedt onder de waterlijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plaats van de buitenboordinlaten; en
c.
het lozen geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijl van het dichtstbijzijnde land en in water met een diepte van ten minste 25 m.
3
Indien ballastwater, waswater van tanks, restanten of mengsels die een vloeistof van categorie B bevatten in zee worden geloosd, moet worden voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het schip vervolgt zijn vaarroute met een snelheid van ten minste 7 zeemijl per uur, indien het schip eigen voortstuwing heeft, of een snelheid van ten minste 4 zeemijl per uur, indien het schip geen eigen voortstuwing heeft;
b.
de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;
c.
de maximum hoeveelheid geloosde lading van elke tank en de daarmee verbonden pijpleidingen bedraagt niet meer dan 1 m3 of 1/3000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is;
d.
het lozen geschiedt onder de waterlijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plaats van de buitenboordinlaten; en
e.
het lozen geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijl van het dichtstbijzijnde land en in water met een diepte van ten minste 25 m.
4
Indien ballastwater, waswater van tanks, restanten of mengsels die een vloeistof van categorie C bevatten in zee worden geloosd, moet worden voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het schip vervolgt zijn vaarroute met een snelheid van ten minste 7 zeemijl per uur, indien het schip eigen voortstuwing heeft, of een snelheid van ten minste 4 zeemijl per uur, indien het schip geen eigen voortstuwing heeft;
b.
de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;
c.
de maximum hoeveelheid geloosde lading van elke tank en de daarmee verbonden pijpleidingen bedraagt niet meer dan 3 m3 of 1/1000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is;
d.
het lozen geschiedt onder de waterlijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plaats van de buitenboordinlaten; en
e.
het lozen geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijl van het dichtstbijzijnde land en in water met een diepte van ten minste 25 m.
5
Lozen van vloeistofrestanten van categorie D binnen en buiten een bijzonder gebied
Indien ballastwater, waswater van tanks, restanten of mengsels die een vloeistof van categorie D bevatten, in zee worden geloosd, moet worden voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het schip vervolgt zijn vaarroute met een snelheid van ten minste 7 zeemijl per uur, indien het schip eigen voortstuwing heeft, of een snelheid van ten minste 4 zeemijl per uur, indien het schip geen eigen voortstuwing heeft;
b.
de concentratie in het te lozen mengsel is niet groter dan één deel vloeistof van categorie D op tien delen water; en
c.
het lozen geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijl van het dichtstbijzijnde land.
6
Lozen van vloeistofrestanten van categorie A, B of C binnen een bijzonder gebied
Indien tanks die vloeistoffen van categorie A of mengsels daarvan bevatten, moeten worden gewassen, dienen de restanten aan een havenontvangstvoorziening te worden afgegeven totdat de concentratie van de vloeistof in het af te geven mengsel is gedaald tot of onder de waarde zoals nader wordt aangegeven door Onze Minister en vervolgens totdat de tank is leeg gemaakt. Indien na afgifte van de restanten water in de tank wordt toegelaten, mag dit water in zee worden geloosd mits wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het schip vervolgt zijn vaarroute met een snelheid van ten minste 7 zeemijl per uur indien het schip eigen voortstuwing heeft, of een snelheid van ten minste 4 zeemijl per uur indien het schip geen eigen voortstuwing heeft;
b.
het lozen geschiedt onder de waterlijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plaats van de buitenboordinlaten; en
c.
het lozen geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijl van het dichtstbijzijnde land en in water met een diepte van ten minste 25 m.
7
Indien ballastwater, waswater van tanks, restanten of mengsels die een vloeistof van categorie B bevatten in zee worden geloosd, moet worden voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
een voorwas van de tank heeft plaatsgevonden na het lossen volgens een methode als bedoeld in de Standards en dit waswater is afgegeven aan een havenontvangstvoorziening;
b.
het schip vervolgt zijn vaarroute met een snelheid van ten minste 7 zeemijl per uur indien het schip eigen voortstuwing heeft, of een snelheid van ten minste 4 zeemijl per uur indien het schip geen eigen voortstuwing heeft;
c.
de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;
d.
het lozen geschiedt onder de waterlijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plaats van de buitenboordinlaten; en
e.
het lozen geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijl van het dichtstbijzijnde land en in water met een diepte van ten minste 25 m.
8
Indien ballastwater, waswater van tanks, restanten of mengsels die een vloeistof van categorie C bevatten in zee worden geloosd, moet worden voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het schip vervolgt zijn vaarroute met een snelheid van ten minste 7 zeemijl per uur indien het schip eigen voortstuwing heeft, of een snelheid van ten minste 4 zeemijl per uur indien het schip geen eigen voortstuwing heeft;
b.
de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;
c.
de maximum hoeveelheid geloosde lading van elke tank en de daarmee verbonden pijpleidingen bedraagt niet meer dan 1 m3 of 1/3000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is;
d.
het lozen geschiedt onder de waterlijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plaats van de buitenboordinlaten; en
e.
het lozen geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijl van het dichtstbijzijnde land en in water met een diepte van ten minste 25 m.
9
Aanvullende voorschriften
Ladingrestanten mogen uit een tank worden verwijderd door het toepassen van een methode voor ventilatie als bedoeld in de Standards. Water toegelaten in een tank waaruit de ladingrestanten op deze wijze zijn verwijderd, wordt als schoon aangemerkt. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op het lozen van dergelijk water.
10
Het is verboden om vloeistoffen en ballastwater, waswater van tanks, andere restanten of mengsels die dergelijke vloeistoffen bevatten, in zee te lozen, indien deze vloeistoffen niet zijn aangewezen krachtens artikel 3, tweede lid, of artikel 4, eerste lid, danwel indien hiervoor geen nadere voorschriften zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 3, derde lid.
11
Onverminderd het bepaalde in het zevende en achtste lid mogen restanten van vloeistoffen van categorie B of C binnen een bijzonder gebied aan boord worden gehouden teneinde deze in zee te lozen buiten een bijzonder gebied overeenkomstig het bepaalde in het derde of vierde lid.
12
Tot een nader door Onze Minister vast te stellen tijdstip mogen schepen in het gebied van de Zwarte Zee lozen volgens het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid in plaats van het bepaalde in het zesde, zevende en achtste lid.
13
In afwijking van het vijfde tot en met het elfde lid, is in het Antarctisch gebied elke lozing van schadelijke vloeistoffen of van mengsels die zulke vloeistoffen bevatten, verboden.
Artikel
5A
Pomp, pijpleiding- en losinrichtingen
1
Een schip gebouwd op of na 1 juli 1986 dient te zijn uitgerust met pompen en pijpleidingen waarmee zeker gesteld kan worden dat een tank bestemd voor het vervoer van vloeistoffen van categorie B, na het ledigen, geen groter restant bevat nabij de zuigopening en in de met deze tank verbonden pijpleidingen dan 0,1 m3.
2
Een schip gebouwd voor 1 juli 1986 is uitgerust met pompen en pijpleidingen waarmee zeker gesteld kan worden dat een tank, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen van categorie B, na het ledigen, geen groter restant bevat nabij de zuigopening en in de met deze tank verbonden pijpleidingen dan 0,3 m3.
3
Een schip gebouwd op of na 1 juli 1986 dient te zijn uitgerust met pompen en pijpleidingen waarmee zeker gesteld kan worden dat een tank bestemd voor het vervoer van vloeistoffen van categorie C, na het ledigen, geen groter restant bevat nabij de zuigopening en in de met deze tank verbonden pijpleidingen dan 0,3 m3.
4
Een schip gebouwd voor 1 juli 1986 is uitgerust met pompen en pijpleidingen waarmee zeker gesteld kan worden dat een tank, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen van categorie C, na het ledigen, geen groter restant bevat nabij de zuigopening en in de met deze tank verbonden pijpleidingen dan 0,9 m3.
5
a.
Het vaststellen dat pompen en pijpleidingen voldoen aan het bepaalde in het eerste, tweede, derde of vierde lid, dient te geschieden door beproeving waarbij water als medium wordt gebruikt.
b.
De beproevingen en het vaststellen van de restanthoeveelheden geschieden overeenkomstig de Standards.
6
De bepalingen van het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing op een schip gebouwd voor 1 juli 1986 en dat reizen maakt in een beperkt vaargebied tussen havens van staten die partij zijn bij het Verdrag, mits wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
een tank waarin zich vloeistoffen van categorie B of C of mengsels daarvan bevinden en welke dient te worden gewassen of geballast, moet worden voorgewassen overeenkomstig de Standards. Het waswater van deze voorwas moet aan een ontvangstvoorziening worden afgegeven;
b.
overig waswater of ballastwater uit een tank als bedoeld onder a dient aan een ontvangstvoorziening te worden afgegeven of in zee te worden geloosd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5;
c.
binnen het beperkte vaargebied dienen de ontvangstvoorzieningen naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie toereikend te zijn; en
d.
het beperkte vaargebied dient te zijn aangetekend op het certificaat als bedoeld in artikel 11.
7
Voor een schip waarvan de bouw en de bedrijfsvoering zodanig zijn dat de ladingtanks niet worden gebruikt voor ballast en slechts dan worden gewassen indien dit nodig is voor reparatie of voor het droogzetten, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vierde lid indien wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het ontwerp, de bouw en de uitrusting zijn goedgekeurd, waarbij rekening is gehouden met de reizen welke het schip zal gaan maken;
b.
het waswater van een tank die wordt gewassen alvorens een reparatie wordt uitgevoerd of alvorens het schip wordt drooggezet, aan een ontvangstvoorziening wordt afgegeven;
c.
op het certificaat, bedoeld in artikel 11 is aangetekend:
1°.
dat in elke ladingtank alleen een met name genoemde vloeistof mag worden vervoerd; en
2°.
de nadere bijzonderheden waaronder de ontheffing wordt verleend;
en
d.
het schip is voorzien van een handboek als bedoeld in de Standards.
Artikel
6
Uitzonderingen
Het lozingsverbod, bedoeld in artikel 5 is niet van toepassing op het lozen in zee van schadelijke vloeistoffen of mengsels die dergelijke vloeistoffen bevatten:
a.
indien dit noodzakelijk is om de veiligheid van het schip zeker te stellen of mensenlevens op zee te redden; of
b.
in geval van schade aan het schip of aan de uitrusting daarvan mits na het ontstaan van de schade of na het ontdekken van de lozing alle redelijke voorzorgen zijn getroffen om de lozing te voorkomen of tot een minimum te beperken, uitgezonderd in geval de kapitein of de eigenaar handelde met de bedoeling om schade te veroorzaken, ofwel roekeloos handelde en in de wetenschap dat er waarschijnlijk schade zou ontstaan;
of
c.
met toestemming van Onze Minister, indien dit geschiedt met het doel bepaalde verontreinigingsvoorvallen te bestrijden teneinde de schade door verontreiniging tot een minimum te beperken.
Artikel
7
Ontvangstvoorzieningen
1
Onze Minister wijst de havens aan, waarvan de beheerders zorg dienen te dragen voor voldoende voorzieningen welke geschikt zijn voor het in ontvangst nemen van restanten of mengsels die schadelijke vloeistoffen bevatten, overeenkomstig de behoeften van schepen die van die havens gebruik maken, voorzover deze stoffen aan boord overblijven als gevolg van de toepassing door die schepen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5 en 8.
2
De beheerder van een ingevolge het eerste lid aangewezen haven wijst een zodanig aantal personen aan die over de in het eerste lid bedoelde voorzieningen beschikken, dat onnodig oponthoud voor de schepen bij afgifte van restanten of mengsels, die schadelijke stoffen bevatten, wordt voorkomen.
3
Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid kan slechts plaatsvinden indien de aan te wijzen persoon op grond van artikel 10.30, tweede lid, van de Wet milieubeheer bevoegd is tot het inzamelen of anderszins verwijderen van de in het eerste lid bedoelde restanten of mengsels. Aan een aanwijzing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.
4
Het is een persoon die niet is aangewezen niet toegestaan om restanten of mengsels die schadelijke vloeistoffen bevatten van schepen, als bedoeld in het eerste lid, in ontvangst te nemen.
5
Havenbeheerders doen op deugdelijke wijze mededeling van de personen die zijn aangewezen. Zij dragen ervoor zorg dat van de kosten die in rekening worden gebracht aan het schip, dat restanten of mengsels die schadelijke vloeistoffen bevatten, afgeeft, op deugdelijke wijze mededeling wordt gedaan.
6
Havenbeheerders stellen regels ten aanzien van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde schepen hun restanten of mengsels die schadelijke vloeistoffen bevatten, dienen af te geven, alsmede ten aanzien van de wijze waarop deze schepen van hun behoefte tot afgifte kennis dienen te geven. Van deze regels wordt op deugdelijke wijze mededeling gedaan.
7
De afgifte van restanten of mengsels die schadelijke vloeistoffen bevatten, afkomstig van schepen, als bedoeld in het eerste lid, mag in Nederland uitsluitend geschieden aan personen welke zijn aangewezen overeenkomstig het tweede lid.
8
Indien naar het oordeel van de kapitein van een schip als bedoeld in het eerste lid, in een haven de voorzieningen voor het in ontvangst nemen van restanten of mengsels die schadelijke vloeistoffen bevatten, ontoereikend zijn, dient hij zulks te melden aan de havenbeheerder en aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie. Tevens dient daarvan aantekening te worden gemaakt in het ladingjournaal, bedoeld in artikel 9.
Artikel
7A
Losplaatsvoorzieningen
1
De beheerders van losplaatsen, waar schepen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, schadelijke vloeistoffen lossen, dienen zodanige voorzieningen te treffen dat dergelijke schepen hun ladingtanks geheel kunnen leeglossen met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5A en 8 alsmede de Standards.
2
Bij losplaatsen als bedoeld in het eerste lid moeten voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat de inhoud van slangen of leidingen van de walinstallatie, welke gebruikt zijn voor het lossen van schadelijke vloeistoffen, terugstroomt in het schip.
3
Indien naar het oordeel van de kapitein van een schip als bedoeld in artikel 7, eerste lid, bij losplaatsen de voorzieningen als bedoeld in dit artikel, ontoereikend zijn, dient hij zulks te melden aan de havenbeheerder en aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.
Artikel
8
Handelingen bij het lossen van de lading
1
a.
De kapitein van een schip, dat schadelijke vloeistoffen in bulk vervoert dient zorg te dragen dat gehandeld wordt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5 en dit artikel. Hij dient het ladingjournaal volledig te doen bijhouden, indien handelingen als bedoeld in artikel 9 plaatsvinden.
b.
Onze Minister kan bepalen dat de kapitein zorg draagt dat het schip alvorens het naar zee vertrekt voorzien is van een schriftelijk bewijs, afgegeven door een door Onze Minister erkende instantie, waaruit blijkt dat is voldaan aan het bepaalde onder a.
c.
Een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, onder b, het vijfde lid, onder b, het zesde lid, onder c of het zevende lid, onder c, kan alleen worden verleend door de daartoe ter plaatse bevoegde autoriteit alwaar het schip een lading lost. Van een dergelijke ontheffing dient aantekening te worden gemaakt in het ladingjournaal. Deze aantekening dient door de daartoe ter plaatse bevoegde autoriteit te worden gewaarmerkt.
2
Bepalingen voor categorie A vloeistoffen, zowel binnen als buiten een bijzonder gebied
Met betrekking tot een vloeistof van categorie A zijn de navolgende bepalingen van toepassing:
a.
behoudens het bepaalde onder b dient een tank, waaruit de lading is gelost, te worden gewassen overeenkomstig het bepaalde in het derde en vierde lid voordat het schip uit de loshaven vertrekt;
b.
de kapitein van een schip kan de bevoegde autoriteit van de plaats waar het schip de lading lost, verzoeken te worden ontheven van het bepaalde onder a, indien wordt voldaan aan het navolgende:
1°.
de tank, die is leeg gelost, wordt opnieuw geladen met dezelfde vloeistof of met een vloeistof die verenigbaar is met de vorige en de uitgeloste tank wordt niet gewassen of geballast alvorens deze opnieuw wordt beladen; of
2°.
de tank, die is leeg gelost, wordt op zee niet gewassen of geballast en aan de voorschriften van het derde en het vierde lid wordt voldaan in een volgende haven, voor welke haven schriftelijk is bevestigd dat voldoende ontvangstvoorzieningen voor dat doel aanwezig zijn; of
3°.
de ladingrestanten in een tank worden verwijderd door middel van een methode van ventilatie als bedoeld in de Standards.
3
Indien een tank wordt gewassen overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, onder a, dient het aldus ontstane waswater te worden afgegeven aan een ontvangstvoorziening totdat de concentratie van de vloeistof in het af te geven mengsel is gedaald tot of onder de waarde zoals wordt aangegeven door Onze Minister en vervolgens totdat de tank is leeg gemaakt. De concentratie dient te worden gemeten aan de hand van een monster dat genomen wordt door de daartoe ter plaatse bevoegde autoriteit nabij de losaansluiting van het schip. Van deze handelingen dient aantekening te worden gehouden in het ladingjournaal, bedoeld in artikel 9 en deze aantekening moet worden gewaarmerkt door de daartoe ter plaatse bevoegde autoriteit.
4
Indien de daartoe ter plaatse bevoegde autoriteit er van overtuigd is dat het niet redelijk en uitvoerbaar is om de concentratie in een af te geven mengsel te meten zonder daarbij onnodig oponthoud voor het schip te veroorzaken, kan een andere methode worden aanvaard als gelijkwaardig aan het bepaalde in het derde lid mits:
a.
een voorwas van de tank plaatsvindt volgens een methode als bedoeld in de Standards; en
b.
de daartoe bevoegde autoriteit bevestigt in het ladingjournaal:
1°.
dat de tank en de daarbij behorende pompen en pijpleidingen zijn leeggemaakt; en
2°.
dat de voorwas van de tank, bedoeld onder a, is uitgevoerd; en
3°.
dat het aldus ontstane waswater is afgegeven aan een ontvangstvoorziening totdat de tank leeg is.
5
Bepalingen voor categorie B en C vloeistoffen, buiten een bijzonder gebied
Buiten een bijzonder gebied zijn met betrekking tot een vloeistof van categorie B of C de navolgende bepalingen van toepassing:
a.
behoudens het bepaalde onder b, dient een tank waaruit de lading is gelost te worden voorgewassen volgens een methode als bedoeld in de Standards voordat het schip uit de loshaven vertrekt en het waswater dient te worden afgegeven aan een ontvangstvoorziening in de loshaven, wanneer:
1°.
de geloste vloeistof zodanige eigenschappen heeft dat de hoeveelheid van het in de tank achterblijvende restant na het lossen van de tank overeenkomstig de Standards, groter is dan 1 m3 of 1/3000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is, indien het een vloeistof van categorie B betreft, of groter is dan 3 m3 of 1/1000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is, indien het een vloeistof van categorie C betreft; of
2°.
het lossen niet is uitgevoerd overeenkomstig de Standards tenzij zodanige maatregelen zijn genomen, dat, ten genoegen van de ter plaatse bevoegde autoriteit, de restanten zodanig worden verwijderd dat de achterblijvende hoeveelheid niet groter is dan die, bedoeld in artikel 5A, eerste, tweede, derde of vierde lid, al naar gelang van toepassing;
b.
de kapitein van een schip kan de bevoegde autoriteit van de plaats waar het schip de lading lost, verzoeken te worden ontheven van het bepaalde onder a, indien wordt voldaan aan het navolgende:
1°.
de tank, die is leeg gelost, wordt opnieuw geladen met dezelfde vloeistof of met een vloeistof die verenigbaar met de vorige en de uitgeloste tank wordt niet gewassen of geballast alvorens deze opnieuw wordt beladen; of
2°.
de tank, die is leeg gelost, wordt op zee niet gewassen of geballast en de tank wordt voorgewassen volgens een methode als bedoeld in de Standards en het waswater wordt afgegeven aan een ontvangstvoorziening in een andere haven, voor welke haven schriftelijk is bevestigd dat voldoende ontvangstvoorzieningen voor dat doel aanwezig zijn; of
3°.
de ladingrestanten in een tank worden verwijderd door middel van een methode voor ventilatie als bedoeld in de Standards.
6
Bepalingen voor categorie B vloeistoffen, binnen een bijzonder gebied
Binnen een bijzonder gebied zijn met betrekking tot een vloeistof van categorie B de navolgende bepalingen van toepassing:
a.
behoudens het bepaalde onder b en c, dient een tank waaruit de lading is gelost te worden voorgewassen volgens een methode als bedoeld in de Standards voordat het schip uit de loshaven vertrekt en het waswater dient te worden afgegeven aan een ontvangstvoorziening in de loshaven;
b.
het bepaalde onder a is niet van toepassing indien wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
1°.
de geloste vloeistof heeft zodanige eigenschappen dat de hoeveelheid van het in de tank achterblijvende restant na het lossen van de tank overeenkomstig de Standards, niet groter is dan 1 m3 of 1/3000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is en het restant wordt aan boord gehouden voor lozing in zee buiten een bijzonder gebied overeenkomstig het bepaalde van artikel 5, derde lid; en
2°.
het lossen is uitgevoerd overeenkomstig de Standards, tenzij zodanige maatregelen zijn genomen dat, ten genoegen van de ter plaatse bevoegde autoriteit, de restanten zodanig worden verwijderd dat de achterblijvende hoeveelheid niet groter is dan die, bedoeld in artikel 5A, eerste of tweede lid, al naar gelang van toepassing;
c.
de kapitein van een schip kan de bevoegde autoriteit van de plaats waar het schip de lading lost, verzoeken te worden ontheven van het bepaalde onder a, indien wordt voldaan aan het navolgende:
1°.
de tank, die is leeg gelost, wordt opnieuw geladen met dezelfde vloeistof of met een vloeistof die verenigbaar is met de vorige en de uitgeloste tank wordt niet gewassen of geballast alvorens deze opnieuw wordt beladen; of
2°.
de tank, die is leeg gelost, wordt op zee niet gewassen of geballast en de tank wordt voorgewassen volgens een methode als bedoeld in de Standards en het waswater wordt afgegeven aan een ontvangstvoorziening in een andere haven, voor welke haven schriftelijk is bevestigd dat voldoende ontvangstvoorzieningen voor dat doel aanwezig zijn; of
3°.
de ladingrestanten in een tank worden verwijderd door middel van een methode van ventilatie als bedoeld in de Standards.
7
Bepalingen voor categorie C vloeistoffen, binnen een bijzonder gebied
Binnen een bijzonder gebied zijn met betrekking tot een vloeistof van categorie C de navolgende bepalingen van toepassing:
a.
behoudens het bepaalde onder b en c, dient een tank waaruit de lading is gelost te worden voorgewassen volgens een methode als bedoeld in de Standards voordat het schip de loshaven verlaat en het waswater dient te worden afgegeven aan een ontvangstvoorziening in de loshaven, wanneer:
1°.
de geloste vloeistof zodanige eigenschappen heeft dat de hoeveelheid van het in de tank achterblijvende restant na het lossen van de tank overeenkomstig de Standards, groter is dan 1 m3 of 1/3000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is; of
2°.
het lossen niet is uitgevoerd overeenkomstig de Standards tenzij zodanige maatregelen zijn genomen dat, ten genoegen van de ter plaatse bevoegde autoriteit, de restanten zodanig worden verwijderd dat de achterblijvende hoeveelheid niet groter is dan die, bedoeld in artikel 5A, derde of vierde lid, al naar gelang van toepassing;
b.
het bepaalde onder a is niet van toepassing indien wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
1°.
de geloste vloeistof heeft zodanige eigenschappen dat de hoeveelheid van het in de tank achterblijvende restant na het lossen van de tank overeenkomstig de Standards, niet groter is dan 3 m3 of 1/1000ste van de tankinhoud, welke van de twee de grootste is en het restant wordt aan boord gehouden voor lozing in zee buiten een bijzonder gebied overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, vierde lid; en
2°.
het lossen is uitgevoerd overeenkomstig de Standards, tenzij zodanige maatregelen zijn genomen dat, ten genoegen van de ter plaatse bevoegde autoriteit, de restanten zodanig worden verwijderd dat de achterblijvende hoeveelheid niet groter is dan die, bedoeld in artikel 5A, derde of vierde lid, al naar gelang van toepassing;
c.
de kapitein van een schip kan de bevoegde autoriteit van de plaats waar het schip de lading lost, verzoeken te worden ontheven van het bepaalde onder a, indien wordt voldaan aan het navolgende:
1°.
de tank, die is leeg gelost, wordt opnieuw geladen met dezelfde vloeistof of met een vloeistof die verenigbaar is met de vorige en de uitgeloste tank wordt niet gewassen of geballast alvorens deze opnieuw wordt beladen; of
2°.
de tank, die is leeg gelost, wordt op zee niet gewassen of geballast en de tank wordt voorgewassen volgens een methode als bedoeld in de Standards en het waswater wordt afgegeven aan een ontvangstvoorziening in een andere haven, voor welke haven schriftelijk is bevestigd dat voldoende ontvangstvoorzieningen voor dat doel aanwezig zijn; of
3°.
de ladingrestanten in een tank worden verwijderd door middel van een methode van ventilatie als bedoeld in de Standards.
8
Bepalingen voor categorie D vloeistoffen, zowel binnen als buiten een bijzonder gebied
De ladingrestanten van een tank die een vloeistof van categorie D heeft bevat en die achterblijven nadat de tank is leeg gelost, dienen te worden verdund en in zee geloosd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, vijfde lid, of door middel van het wassen van een tank te worden verwijderd en afgegeven aan een ontvangstvoorziening.
9
Ladingrestanten in sloptanks
Alle ladingrestanten die aan boord worden gehouden in een sloptank, inbegrepen de restanten van de vullings van de ladingpompkamer, dienen te worden afgegeven aan een ontvangstvoorziening:
a.
overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, tweede lid, indien de restanten een vloeistof van categorie A bevatten; of
b.
binnen een bijzonder gebied overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, zesde of zevende lid, al naar gelang van toepassing indien de restanten een vloeistof van categorie A of B bevatten.
Artikel
9
Ladingjournaal
1
Elk schip waarop dit besluit van toepassing is, moet zijn voorzien van een ladingjournaal ingericht overeenkomstig het model als aangegeven in Aanhangsel IV van Bijlage II van het Verdrag.
2
Het ladingjournaal dient, voor elke tank afzonderlijk, te worden ingevuld telkens wanneer een van de volgende handelingen aan boord plaatsvindt:
a.
het innemen van lading;
b.
het overbrengen van lading van de ene tank naar een andere tank;
c.
het lossen van lading;
d.
het schoonmaken van ladingtanks;
e.
het ballasten van ladingtanks;
f.
het ontballasten van ladingtanks;
g.
het afgeven van restanten aan ontvangstvoorzieningen; en
h.
het lozen in zee, of het ventileren van tanks, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.
3
Indien schadelijke vloeistoffen of mengsels die dergelijke vloeistoffen bevatten worden geloosd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, hetzij opzettelijk hetzij per ongeluk, dient melding in het ladingjournaal te worden gemaakt van de omstandigheden waaronder en de redenen waarom de lozing geschiedde.
4
a.
Elke handeling als bedoeld in het tweede en derde lid dient onverwijld en volledig te worden vermeld in het ladingjournaal en wel zodanig dat alle rubrieken die betrekking hebben op de handeling, worden ingevuld. Deze vermelding dient in de Nederlandse en in de Engelse taal te worden gesteld.
b.
Elke aantekening in het ladingjournaal moet door een officier of de officieren, belast met het toezicht op de betreffende handelingen, worden ondertekend. Elk ingevulde bladzijde van het ladingjournaal moet worden ondertekend door de kapitein.
5
Het ladingjournaal moet, behalve in geval van een onbemand gesleept schip, op een zodanige plaats aan boord worden bewaard dat het op elk redelijk tijdstip beschikbaar is voor onderzoek door de daartoe bevoegde autoriteit. Het ladingjournaal moet gedurende een periode van drie jaren na dagtekening van de laatste aantekening worden bewaard.
Artikel
10
Onderzoeken
1
Elk schip dat schadelijke vloeistoffen in bulk vervoert is onderworpen aan:
a.
een eerste onderzoek dat wordt verricht voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het certificaat, bedoeld in artikel 11, voor de eerste maal wordt afgegeven, en dat een volledig onderzoek van de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld;
b.
een hernieuwd onderzoek dat wordt verricht met door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vast te stellen tussenpozen die, behoudens indien artikel 12, tweede, vijfde, zesde of zevende lid, van toepassing is, niet langer dan vijf jaar zijn, en dat de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld;
c.
een tussentijds onderzoek dat wordt verricht binnen drie maanden voor of na de tweede of de derde verjaardatum en dat in de plaats komt van een van de jaarlijkse onderzoeken als bedoeld onder d, en dat de uitrusting en de daarbij behorende pompen en pijpleidingen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld. Van dit tussentijds onderzoek wordt een aantekening geplaatst op het certificaat;
d.
een jaarlijks onderzoek dat wordt verricht binnen drie maanden voor of na elke verjaardatum en dat de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of zij zijn onderhouden overeenkomstig het tweede lid, onder a, en zich in goede staat bevinden. Van dit jaarlijks onderzoek wordt een aantekening geplaatst op het certificaat;
e.
een aanvullend onderzoek dat afhankelijk van de omstandigheden hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk wordt verricht, indien herstellingen of vernieuwingen zijn uitgevoerd, of indien zich een ongeval heeft voorgedaan, waarbij wordt nagegaan of de noodzakelijke reparaties of vernieuwingen deugdelijk zijn doorgevoerd en of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld.
2
a.
De toestand van het schip en van de uitrusting dient te worden gehandhaafd in overeenstemming met de bepalingen vastgesteld bij of krachtens dit besluit om zeker te stellen dat het schip in alle opzichten geschikt blijft tot het verlaten van een haven zonder dat het een gevaar vormt voor verontreiniging van het mariene milieu.
b.
Nadat een onderzoek als bedoeld in het eerste lid is voltooid, mag zonder toestemming van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie geen verandering worden aangebracht in de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen die aan het onderzoek zijn onderworpen, tenzij het de onmiddellijke vervanging van dergelijke uitrusting of onderdelen betreft.
c.
Indien een schip een ongeval overkomt, of indien gebreken worden geconstateerd die de hechtheid van het schip, de doelmatigheid of de volledigheid van de uitrusting, vallende onder de bepalingen van dit besluit in belangrijke mate beïnvloeden, dient de kapitein of de eigenaar van het schip het betreffende districtshoofd van de Scheepvaartinspectie zo spoedig mogelijk in te lichten. Indien het schip zich in een haven buiten Nederland bevindt, dient de kapitein of de eigenaar tevens onmiddellijk de ter plaatse bevoegde autoriteit in te lichten.
Artikel
11
Afgifte van of aantekening op het certificaat
1
Het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven na de voltooiing van een eerste of een hernieuwd onderzoek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a en b, ten behoeve van elk schip dat schadelijke vloeistoffen in bulk vervoert.
2
a.
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan een daartoe bevoegde regering verzoeken de onderzoeken, bedoeld in artikel 10 uit te voeren en het certificaat af te geven, of, voorzover van toepassing, een aantekening te plaatsen.
b.
1°.
Op verzoek van een daartoe bevoegde regering kan namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie een schip dat niet gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren, aan de in artikel 10 genoemde onderzoeken worden onderworpen en kan ten behoeve van dat schip een certificaat worden afgegeven, of, voorzover van toepassing, een aantekening worden geplaatst.
2°.
Een afschrift van het certificaat en een afschrift van het rapport van onderzoek worden zo spoedig mogelijk toegezonden aan de regering die het verzoek heeft gedaan.
3°.
Een krachtens het bepaalde onder 1° afgegeven certificaat zal een verklaring bevatten, inhoudende dat het is afgegeven op verzoek van de betrokken regering.
3
Een certificaat wordt afgegeven tegen betaling van de kosten verbonden aan het onderzoek ter verkrijging van het certificaat alsmede de afgifte daarvan. Onze Minister stelt de tarieven vast voor de vergoeding van de kosten, verbonden aan een onderzoek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, voorzover dit door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is verricht, en voor de vergoeding van de kosten, verbonden aan de afgifte van het certificaat.
4
Er wordt geen certificaat afgegeven aan een schip dat gerechtigd is de vlag te voeren van een staat die geen partij is bij het Verdrag.
5
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de aanvraag tot het verkrijgen van een certificaat en de daarbij te overleggen bescheiden.
6
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan nadere voorschriften geven betreffende de aanvraag tot het verkrijgen van een certificaat en de daarbij te overleggen bescheiden.
Artikel
12
Geldigheidsduur en geldigheid van het certificaat
1
Het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.
2
In afwijking van het eerste lid is, indien het hernieuwde onderzoek binnen drie maanden voor de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt voltooid, het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van dit onderzoek tot een datum niet later dan vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat.
3
Onverminderd het eerste lid is, indien het hernieuwde onderzoek binnen drie maanden na de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt voltooid, het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van dit onderzoek tot een datum niet later dan vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat.
4
Indien een certificaat wordt afgegeven voor een periode korter dan vijf jaar, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie na de voltooiing van een tussentijds of jaarlijks onderzoek de geldigheidsduur van het certificaat verlengen tot een periode van vijf jaar.
5
Indien een hernieuwd onderzoek wordt voltooid en indien geen nieuw certificaat ten behoeve van het schip kan worden afgegeven voor de vervaldatum van het bestaande certificaat, kan daarvan een aantekening op het bestaande certificaat worden geplaatst. In afwijking van het eerste lid wordt in dat geval de geldigheidsduur van het certificaat verlengd voor een periode van niet langer dan vijf maanden na de vervaldatum.
6
In afwijking van het eerste lid kan, indien een schip zich op het tijdstip waarop het certificaat zijn geldigheid verliest niet in een haven bevindt waar het hernieuwde onderzoek kan plaatsvinden, het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen voor een periode van ten hoogste drie maanden na de vervaldatum, uitsluitend om het schip in staat te stellen de reis naar de haven waar het moet worden onderzocht te voltooien. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek in die haven is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de oorspronkelijke vervaldatum van het bestaande certificaat.
7
In afwijking van het eerste lid kan, indien een certificaat is afgegeven ten behoeve van een schip dat korte reizen maakt en de geldigheidsduur van het certificaat niet is verlengd ingevolge een van de andere leden, het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen voor een periode van ten hoogste een maand na de vervaldatum. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de oorspronkelijke vervaldatum van het bestaande certificaat.
8
In bijzondere omstandigheden behoeft een nieuw certificaat niet te worden gedateerd vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek in deze bijzondere omstandigheden is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de datum van voltooiing van het hernieuwde onderzoek.
9
Indien een tussentijds of jaarlijks onderzoek wordt voltooid voor de aanvang van de periode waarin het dient plaats te vinden, worden er, voorzover van toepassing, een of meer aanvullende tussentijdse of jaarlijkse onderzoeken verricht, zodat de maximale tussenpozen tussen de onderzoeken, bedoeld in artikel 10, niet worden overschreden.
10
a.
Het certificaat verliest zijn geldigheid wanneer:
1°.
de op het certificaat aangegeven periode van geldigheid is verstreken;
2°.
het tussentijds of jaarlijks onderzoek niet is uitgevoerd binnen de gestelde periode danwel indien daarvan geen aantekening is gemaakt op het certificaat;
3°.
het schip ophoudt te behoren tot de categorie van schepen, waarop dit besluit van toepassing is;
4°.
de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip op ingrijpende wijze worden gewijzigd zonder de toestemming van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie tenzij het de onmiddellijke vervanging van dergelijke uitrusting en onderdelen betreft;
5°.
de naam van het schip wordt veranderd of het schip een andere roepnaam krijgt. In dat geval wordt op aanvraag een nieuw certificaat afgegeven voor het nog niet verstreken gedeelte van het tijdvak, waarvoor het vervallen certificaat zou hebben gegolden; en
6°.
het schip niet meer gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren.
b.
Een vervallen certificaat moet door de eigenaar van het schip zo spoedig mogelijk aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie worden ingezonden door tussenkomst van de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie, de ambtenaren met de in- of uitklaring belast, dan wel de Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaren.
c.
Voor een ingezonden certificaat wordt desverlangd een bewijs van ontvangst afgegeven.
11
a.
Een certificaat kan door de bevoegde ambtenaar van de Scheepvaartinspectie worden ingetrokken:
1°.
wanneer het schip schade van betekenis heeft opgelopen en de herstelling daarvan niet naar behoren is geschied; of
2°.
wanneer uit een onderzoek is gebleken dat het schip niet zonder gevaar voor verontreiniging van het mariene milieu de haven kan verlaten.
b.
Indien een certificaat wordt ingetrokken, wordt de eigenaar van het schip zo spoedig mogelijk bericht gezonden, onder vermelding van de redenen, welke tot de intrekking hebben geleid.
12
In afwijking van het tiende lid, onder a, 2°, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, indien het certificaat zijn geldigheid heeft verloren omdat een tussentijds of jaarlijks onderzoek niet binnen de gestelde periode is verricht, in bijzondere omstandigheden de geldigheid van het certificaat herstellen, nadat door middel van een inspectie is vastgesteld dat het schip voldoet aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld. De omvang van deze inspectie is ter beoordeling van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.
Artikel
12A
Een chemicaliëntankschip voldoet aan het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 12, indien voor dit schip een Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk is uitgereikt overeenkomstig het bepaalde in de Internationale Bulk Chemicaliën Code of Bulk Chemicaliën Code zoals van toepassing.
Artikel
13
Voorschriften voor het beperken van verontreiniging door scheepsongevallen
1
Het ontwerp, de bouw, de uitrusting en de bedrijfsvoering van een schip dat schadelijke vloeistoffen van de categorieën A, B of C in bulk vervoert, dienen zodanig te zijn dat het in zee geraken van deze vloeistoffen bij scheepsongevallen redelijkerwijs zoveel mogelijk wordt beperkt.
2
Een chemicaliëntankschip gebouwd op of na 1 juli 1986 dient te voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde regels ter uitvoering van de Internationale Bulk Chemicaliën Code.
3
Een chemicaliëntankschip gebouwd voor 1 juli 1986 dient te voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde regels ter uitvoering van de Bulk Chemicaliën Code.
Artikel
14
Vervoer en lozing van olie-achtige stoffen
1
Niettegenstaande het bepaalde in dit besluit mogen schadelijke vloeistoffen van de categorieën C of D, die door Onze Minister worden aangemerkt als olie-achtige stoffen, worden vervoerd en geloosd overeenkomstig de voorschriften van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen, mits wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
a.
het schip voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen voor een produktentankschip zoals vereist in genoemd besluit;
b.
het schip is voorzien van een Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie en het aanhangsel B en op dit certificaat is aangetekend welke olie-achtige stoffen het schip mag vervoeren; en
c.
het bewaking- en regelsysteem voor olielozingen is goedgekeurd voor het bewaken van de lozing van de te vervoeren olie-achtige stoffen.
2
Voor een schip dat een vloeistof van categorie C vervoert is het bepaalde in het eerste lid alleen van toepassing, indien tevens wordt voldaan aan:
a.
de stabiliteitscriteria voor een type III schip zoals genoemd in de Internationale Bulk Chemicaliën Code, indien het schip is gebouwd op of na 1 juli 1986; of
b.
de stabiliteitscriteria voor een type III schip zoals genoemd in de Bulk Chemicaliën Code, indien het schip is gebouwd voor 1 juli 1986.
Artikel
15
Nadere regels
Ter uitvoering van internationale afspraken en besluiten van volkenrechtelijke organisaties over voorkoming van verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
Artikel
16
Ontheffingen
1
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen, geheel of gedeeltelijke ontheffing verlenen van de bij of krachtens dit besluit gestelde regelen met betrekking tot de bouw, inrichting of uitrusting van een schip.
2
Indien een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend aan een schip dat een certificaat behoeft als bedoeld in artikel 11, dient daarvan aantekening te worden gemaakt op het certificaat.
Artikel
17
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Artikel
18
Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen".
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat,N. Smit-Kroes
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,E. H. T. M. Nijpels