Wet van 7 juli 1988, houdende algemene regeling met betrekking tot het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op zee

Scheepvaartverkeerswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op de ontwikkelingen in het scheepvaartverkeer en in de ordening daarvan alsmede op de bij de ordening van dat verkeer betrokken belangen, wenselijk is de bepalingen met betrekking tot het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op zee te herzien alsmede, gezien hun onderlinge samenhang, onder te brengen in één wettelijke regeling, welke mede als grondslag kan dienen voor de uitvoering van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, voorzover deze het Koninkrijk binden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

2

Bepalingen met betrekking tot de ordening van het scheepvaartverkeer op scheepvaartwegen

§

1

Inleidende bepaling

Artikel

3

§

2

Verkeersreglementering

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

De artikelen 5 tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.

Artikel

9

§

3

Het loodsen

Artikel

10

Artikel

11

In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen omstandigheden of gevallen en op een in die maatregel aan te geven wijze kan door Onze Minister of een in die maatregel aangewezen ander gezag

  • a.

    de kapitein die op grond van artikel 10, tweede lid, van de loodsplicht is vrijgesteld, niettemin worden verplicht om tijdens de vaart van het zeeschip op een in de bijlage van deze wet aangegeven scheepvaartweg gebruik te maken van de diensten van een loods;

  • b.

    de kapitein worden verplicht om tijdens de vaart van het zeeschip op een door genoemde Minister of dat ander gezag aangewezen scheepvaartweg die niet is aangegeven in de bijlage van deze wet, gebruik te maken van de diensten van een loods; en

  • c.

    de kapitein worden verplicht ten behoeve van het loodsen aanwijzingen op te volgen met betrekking tot:

    • 1°.

      het gebruik van meer dan één loods; en

    • 2°.

      het gebruik maken van de diensten van een loods aan boord van het zeeschip, dan wel vanaf de wal of vanaf een ander schip.

Artikel

12

Artikel

13

Het bepaalde in deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een schip dat geen zeeschip is en degene die daarover de leiding heeft, indien dit schip zich op zee bevindt.

§

4

Vergoedingen

Artikel

14

Artikel

14a

Artikel

15

Artikel

15a

Artikel

15b

Artikel

15c

Artikel

15d

Artikel

16

De artikelen 15 en 15a zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een schip dat geen zeeschip is en op degene die daarover de leiding heeft, het schip in eigendom heeft of het als rompbevrachter exploiteert.

Artikel

16a

De artikelen 15c en 15d zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een schip dat geen zeeschip is en behoort tot een categorie die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen kan worden en op degene die over dat schip de leiding heeft, het schip in eigendom heeft of het als rompbevrachter exploiteert.

Hoofdstuk

3

Gegevens ten behoeve van de statistiek

Artikel

17

Hoofdstuk

4

Gebruik van scheepvaartwegen door personen die zich anders dan op een schip te water bevinden

Artikel

18

Hoofdstuk

5

Bepalingen met betrekking tot de uitvoering van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties

Artikel

19

Het stellen van regels krachtens het bepaalde in de hoofdstukken 2 tot en met 4 geschiedt met inachtneming van bindende verdragen en bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Bij de toepassing van de artikelen 19 tot en met 21 wordt afgeweken van het bepaalde in deze wet, indien verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties voor zover deze het Koninkrijk binden daartoe nopen.

Hoofdstuk

6

Dwangbepalingen

Artikel

24

Onze Minister, indien deze het bevoegd gezag is, is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel

25

Indien een verkeersdeelnemer aan wie een verkeersaanwijzing is gegeven, een krachtens artikel 4, eerste lid, onderdeel d, geregelde verplichting met betrekking tot een verkeersaanwijzing overtreedt en daarvoor onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen ontstaat of dreigt te ontstaan, heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen ter voorkoming of bestrijding van dat gevaar.

Hoofdstuk

7

Straf-, opsporings- en politiebepalingen

Artikel

26

Het is verboden om opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend schip of ander vaartuig te gebruiken voor het deelnemen aan het scheepvaartverkeer op een scheepvaartweg.

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

28a

Artikel

29

Artikel

29a

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering kan, indien hij op grond van feiten of omstandigheden redelijkerwijze kan vermoeden dat een schip betrokken is geweest bij een aanvaring waarbij een persoon is gedood, letsel heeft bekomen of in zijn gezondheid is benadeeld dan wel aan enige zaak die niet toebehoort aan een persoon die zich op het schip bevindt, schade is toegebracht, in het belang van de opsporing van de verkeersdeelnemer of de andere personen die deel uitmaken van de bemanning vorderen dat zij de inlichtingen en gegevens verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van hun identiteit en van die van het schip.

Artikel

35

Hoofdstuk

8

Bijzondere bepalingen

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.

Artikel

39

Hoofdstuk

9

Overige bepalingen

Artikel

40

Vervallen

Artikel

41

De toepasselijkheid van deze wet wordt beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen.

Artikel

42

De bevoegdheid van besturen van provincies, gemeenten, waterschappen en havenschappen tot het stellen van regels blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voorzover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

Artikel

43

De Wet van 15 april 1891 (Stb. 91), houdende bepalingen ter voorkoming van aanvaring of aandrijving op de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan, wordt ingetrokken, met dien verstande dat de krachtens genoemde wet gestelde regels worden geacht te zijn gesteld krachtens deze wet.

Artikel

44

De Wet van 20 april 1895 (Stb. 71) tot regeling van het bakenwezen op openbare wateren wordt ingetrokken.

Artikel

45

De Zeeaanvaringswet 1977 (Stb. 1979, 196) wordt ingetrokken, met dien verstande dat de krachtens die wet gestelde regels worden geacht te zijn gesteld krachtens deze wet.

Artikel

46

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

47

De tarieven voor het loodsgeld, bedoeld in artikel 15a, derde lid, worden na de eerste vaststelling krachtens dat artikellid, naast een eventuele herziening van de tarieven krachtens artikel 15a, gedurende twee achtereenvolgende jaren steeds met 1,5% verhoogd.

Artikel

48

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

49

Artikel

50

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

51

Het koninklijk besluit van 30 juni 1983 (Stb. 389), houdende het van kracht zijn voor de Rijn in Nederland van het Reglement van politie voor de Rijnvaart (Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1983), en de besluiten tot wijziging van dat besluit, worden geacht te zijn vastgesteld krachtens deze wet.

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Deze wet kan worden aangehaald als: Scheepvaartverkeerswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, N. Smit-Kroes
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes

Bijlage

bij de Scheepvaartverkeerswet, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van deze wet

  • A.

    De scheepvaartwegen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet zijn de navolgende:

    • I.
      • 1.

        de Eemsmonding, zoals omschreven in Bijlage B van het Eems-Dollardverdrag (Trb. 1960, 69), met uitzondering van het gebied ten zuiden van de Geisedam, maar met inbegrip van:

        • a.

          de scheepvaartweg vanaf de zeesluis te Delfzijl tot in het Oosterhornhaven;

        • b.

          het bij de Eemsmonding aansluitende gedeelte van de territoriale zee dat ligt binnen het gebied begrensd door een lijn die loopt van de positie 53°34'.7NO6°21'.90 naar 53°34'.9NO6°13'.70, vandaar naar 53°37'.1NO6°19'.50, vandaar naar 53°39'.0NO6°27'10 en vandaar naar 53°37'.5NO6°31'.20, onverminderd het bepaalde in artikel 40 van het Eems-Dollardverdrag;

      • 2.

        de Vlierede, waaronder wordt begrepen het gebied tussen de tonnenlijnen, liggende binnen een cirkel met een straal van een zeemijl, met als middelpunt de positie 53°18'.0 N 05°10'.9 O, en de Rede van Texel, waaronder wordt begrepen het gebied tussen de meridianen van 04°44'.0 O en 04°50'.0 O, aan de noordzijde begrensd door de zuidkust van het eiland Texel en vervolgens door de parallel van 53°00'.0 N en aan de zuidzijde door de noordkust van het vasteland van de provincie Noord-Holland en voorts de Veerhaven en de buitenhaven tot aan de sluis van het Noordhollands kanaal;

      • 3.

        de bevaarbare scheepvaartwegen over de Waddenzee tussen de Vlierede, Terschelling en Vlieland tot aan de lijn die loopt over de posities 53°21'.6 N 05°12'.9 O en 53°17'.8 N 05°03'.6 O, Harlingen, Kornwerderzand, Den Oever, Oude Schild en de Rede van Texel.

    • II.
      • 1.

        het gedeelte van de territoriale zee dat ligt binnen het gebied begrensd door een lijn die loopt van de positie 52°27'.9NO4°32'.00 naar 52°27'.8NO4°31'.00, vandaar naar 52°26'.0NO4°27'.80, vandaar naar 52°26'.9NO4°19'.30, vandaar naar 52°31'.9NO4°20'.90, vandaar naar 52°30'.7NO4°31'.20 en vandaar naar 52°28'.1NO4°32'.60;

      • 2.

        het Noordzeekanaal;

      • 3.

        de zijkanalen naar Beverwijk, naar Haarlem en naar Zaanstad;

      • 4.

        het IJ tot aan de Oranjesluizen en de ingang van het Amsterdam-Rijnkanaal;

    • III.
      • 1.

        het gedeelte van de territoriale zee dat ligt binnen het gebied begrensd door een lijn die loopt van de positie 51°59'.7NO4°02'.90, langs de kust naar positie 51°58'.2NO4°00'.50, vandaar naar 51°58'.4NO3°46'.60, vandaar naar 52°04'.9NO3°45'.20, vandaar naar 52°05'.7NO3°51'.00, vandaar naar 52°04'.6NO3°58'.90 en vandaar naar 51°59'.7NO4°02'.90;

      • 2.

        de Maasmond, de Nieuwe Waterweg, het Breeddiep, het Beerkanaal en het Calandkanaal;

      • 3.

        het Hartelkanaal;

      • 4.

        de Nieuwe Maas, de Koningshaven;

      • 5.

        de Noord, de Rietbaan;

      • 6.

        de Oude Maas, het Spui en de Beningen;

      • 7.

        de Hollandse IJssel tot aan de stuw bij Krimpen aan de IJssel;

      • 8.

        de Beneden Merwede tot aan Hardinxveld-Giessendam en het Wantij;

      • 9.

        de Dordtsche Kil, de Krabbegeul en het Mallegat;

      • 10.

        het Hollandsch Diep ten westen van de Moerdijkbrug;

      • 11.

        het Haringvliet en het Vuile Gat;

      • 12.

        de Krammer benoorden de Krammersluizen, het Zuid-Vlije en het Volkerak;

    • IV.
      • 1.

        het gedeelte van de territoriale zee dat ligt binnen het gebied begrensd door een lijn die loopt van de positie 51°42'.6NO3°41'.60 naar 51°39.1NO3°19'.70, vandaar naar 51°33'.7NO3°10'.00, vandaar naar 51°23'.4NO2°58'.20, en vandaar naar 51°22'.3NO3°21'.80;

      • 2.

        de Westerschelde;

      • 3.

        het Kanaal van Terneuzen naar Gent, met inbegrip van de Axelse Sassing;

      • 4.

        de Oosterschelde, het Keeten, het Mastgat, het Zijpe en de Krammer bezuiden de Krammersluizen;

      • 5.

        het Kanaal door Walcheren, met inbegrip van het Verbrede Arnekanaal tot de spoorbrug;

      • 6.

        het Kanaal door Zuid-Beveland;

      • 7.

        het Veerse Meer;

    met inbegrip van de havens, gelegen aan de onder I tot en met IV genoemde scheepvaartwegen.

  • B.

    De onder A bedoelde scheepvaartwegen zijn aangegeven op de bij deze bijlage behorende kaarten.