Wet van 26 oktober 1988, houdende herziening van de wetgeving met betrekking tot de uitvoering van de postdienst

Postwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de verzelfstandiging van de postdienst wenselijk is de wetgeving met betrekking tot de uitvoering van de postdienst te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    brieven: bescheiden en schriftelijke mededelingen, al dan niet verpakt, met uitzondering van die welke door toepassing van druk- of andere vermenigvuldigingstechnieken in een aantal geheel met elkaar overeenstemmende exemplaren ter verspreiding zijn vervaardigd en waarin, behoudens de adressering, geen bijvoegingen, doorhalingen of aanduidingen zijn aangebracht;

  • c.

    postzendingen: brieven en andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geadresseerde zendingen;

  • d.

    postvervoer: geheel van handelingen dat tegen vergoeding wordt verricht teneinde postzendingen af te leveren;

  • e.

    de houder van de concessie: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2a, eerste lid;

  • f.

    de akten van de Wereldpostunie: de op 10 juli 1964 te Wenen tot stand gekomen Constitutie van de Wereldpostunie (Trb. 1965, 170) en de daarbij behorende voor Nederland bindende verdragen, reglementen en protocollen (Trb. 1965, 170 en Trb. 1998, 273);

  • g.

    college: college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

  • h.

    algemene voorwaarden: door de houder van de concessie vastgestelde schriftelijke bedingen die in overeenkomsten ter zake van het postvervoer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden opgenomen.

Artikel

1a

Voorzover nodig en van toepassing, worden bij besluit van Onze Minister de vindplaatsen, genoemd in artikel 1, onder f, gewijzigd. Van dit besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§

2

Bepalingen inzake de postale dienstverlening

Artikel

2

Artikel

2a

Artikel

2b

Het verrichten van het postvervoer binnen Nederland en van gebieden buiten Nederland is anders dan krachtens de concessie verboden ten aanzien van brieven die elk afzonderlijk ten hoogste 100 gram wegen, voorzover dit postvervoer wordt verricht tegen een tarief dat lager is dan vastgesteld krachtens artikel 2a, eerste lid.

Artikel

2c

Artikel

2d

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Gesloten postzendingen die in het kader van het postvervoer als onbestelbaar zijn aan te merken en niet aan de afzender kunnen worden teruggegeven kunnen slechts geopend worden op last van de kantonrechter te 's-Gravenhage, zulks uitsluitend ter opsporing van de voor teruggave of aflevering nodige gegevens omtrent de afzender of de geadresseerde.

Artikel

11

Beslag op postzendingen welke in het kader van het postvervoer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aan de houder van de concessie zijn toevertrouwd is slechts toegelaten in de gevallen dat de wet een zodanig beslag uitdrukkelijk regelt.

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

§

2a

Vergoedingen

Artikel

13a

§

3

Beroep

§

4

Toezicht op de naleving

Artikel

14a

Artikel

14b

§

4a

Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel

15

Artikel

15a

Artikel

15b

Artikel

15c

Artikel

15d

Indien de ambtenaren in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 15c, een redelijk vermoeden hebben dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die natuurlijke persoon of rechtspersoon terzake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat hun mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

15e

Artikel

15f

Artikel

15g

Artikel

15h

De werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van artikel 15f en 15g worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 15e bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel

15i

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 15g wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel

15j

De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de dag waarop de beschikking is bekendgemaakt.

Artikel

15k

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt vijf jaar nadat de overtreding is begaan.

Artikel

15l

Artikel

15m

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van het feit op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de betrokkene een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel

15n

Het recht tot strafvordering vervalt indien Onze Minister, onderscheidenlijk het college, aan de betrokkene ter zake van hetzelfde feit een boete heeft opgelegd.

Artikel

15o

Artikel

15p

Vervallen

Artikel

15q

Vervallen

Artikel

15r

Vervallen

Artikel

15s

Vervallen

Artikel

15t

Vervallen

Artikel

15u

Vervallen

Artikel

15v

Vervallen

§

4b

Strafbepalingen

Artikel

16

Artikel

17

§

5

Bijzondere bepalingen

Artikel

18

In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is Onze Minister bevoegd om in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan de houder van de concessie aanwijzingen te geven met betrekking tot het postvervoer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van of naar gebieden buiten Nederland.

Artikel

19

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Onze Minister geeft aan de houder van de concessie voorschriften ten aanzien van de door deze te nemen organisatorische en personele maatregelen met betrekking tot de voorbereiding van het postvervoer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, in buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 19 en de door deze daarover aan Onze Minister te verstrekken informatie. De Minister bepaalt in die voorschriften welke kosten van de uitvoering redelijkerwijs ten laste van de houder van de concessie dienen te komen.

§

6

Slotbepalingen

Artikel

24

De afbeelding van de Koning op een postzegel of postzegelafdruk behoeft Diens goedkeuring.

Artikel

25

Artikel

26

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

27

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

28

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

29

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

30

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

31

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

32

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

33

De Postwet 1954 (Stb. 592) wordt ingetrokken.

Artikel

34

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

35

Deze wet kan worden aangehaald als: Postwet.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Canberra
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, N. Smit-Kroes
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes