Wet van 8 december 1988, houdende intrekking van de Beleggingswet

Intrekkingswet Beleggingswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Beleggingswet wordt ingetrokken, en dat de gevolgen daarvan voor de beleggingen van het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds en het Ouderdomsfonds B worden geregeld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

De Sociale verzekeringsbank is belast met de belegging van de gelden en het te gelde maken van de beleggingen van het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds, bedoeld in de Invaliditeitswet (Stb. 1913, 205), en het Ouderdomsfonds B, bedoeld in de Ouderdomswet 1919 (Stb. 1919, 628).

Artikel

3

Artikel

4

De onder de Centrale Beleggingsraad berustende archiefbescheiden worden overgebracht naar de algemene rijksarchiefbewaarplaats, onder de beperking dat de archiefbescheiden welke jonger zijn dan dertig jaar niet openbaar zijn.

Artikel

5

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

6

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, H. O. C. R. Ruding
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes