Wet van 23 december 1988, tot vervanging van de Monumentenwet

Monumentenwet 1988

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe bepalingen vast te stellen voor het behoud van monumenten van bouwkunst en archeologie en lagere overheden meer bij dat behoud te betrekken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b.

    monumenten:

    • 1.

      alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1;

  • c.

    archeologische monumenten: de monumenten, bedoeld in onderdeel b, onder 2;

  • d.

    beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers;

  • e.

    kerkelijke monumenten: onroerende monumenten welke eigendom zijn van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en welke uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • f.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • g.

    beschermde stads- en dorpsgezichten: stads- en dorpsgezichten die door Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als zodanig ingevolge artikel 35 van deze wet zijn aangewezen, met ingang van de datum van publikatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant;

  • h.

    het doen van opgravingen: het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt;

  • i.

    de Raad: de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Artikel

2

Hoofdstuk

II

Beschermde monumenten

§

1

De aanwijzing

Artikel

3

Artikel

4

Onze minister doet mededeling van zijn beschikking aan de gemeenteraad en aan gedeputeerde staten. Ingeval van aanwijzing leggen burgemeester en wethouders de beschikking op de secretarie ter inzage. De burgemeester maakt die terinzagelegging op de gebruikelijke wijze bekend.

Artikel

5

Met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6 of artikel 7, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers, zijn de artikelen 11 tot en met 33 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Indien de afschriften van het register niet overeenstemmen met het register dan wel onderling niet gelijkluidend zijn, worden als beschermd monument slechts aangemerkt de monumenten die staan vermeld op het afschrift van het register, dat is opgenomen in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

§

2

Vergunningen tot wijziging, afbraak of verwijdering

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

In afwijking van het bepaalde in artikel 12 wordt een aanvraag om vergunning die betrekking heeft op een monument als bedoeld in artikel 7, eerste lid, ingediend bij Onze minister.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Burgemeester en wethouders dan wel Onze minister nemen met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing ingevolge artikel 16 of 17 dan in overeenstemming met de eigenaar, voorzover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of de levensovertuiging in dat monument in het geding zijn.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

§

3

Schadevergoeding in verband met de beslissing op de vergunningaanvraag

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

De schadebeoordelingscommissie brengt binnen drie maanden na de dag waarop het verzoek om schadevergoeding is ingediend, advies uit aan Onze minister. Zij zendt gelijktijdig een exemplaar daarvan aan de verzoeker.

Artikel

27

Artikel

28

De kosten van de schadebeoordelingscommissie worden de verzoeker niet in rekening gebracht.

§

4

Bestuursdwang

Artikel

30

Onze Minister is, voorzover hij vergunningverlenend gezag is, bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een verbod als bedoeld in artikel 11, of van een voorschrift als bedoeld in artikel 19.

Artikel

31

De werking van een beschikking tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 30 wordt opgeschort tot de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Vervallen

Hoofdstuk

III

Subsidie

Artikel

34

Hoofdstuk

IV

Beschermde stads- en dorpsgezichten

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel 38

Vervallen

Hoofdstuk

V

Opgravingen en vondsten

Artikel

39

Artikel

40

Onze minister beslist, de Raad gehoord, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 39. De termijn kan eenmaal worden verlengd met ten hoogste drie maanden.

Artikel

41

Van de aanvang en van het einde van een opgraving doet de vergunninghouder mededeling aan de directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.

Artikel

42

Onze minister kan bepalen dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat een overheid of instelling als bedoeld in artikel 39, tweede lid, in het belang van archeologisch onderzoek dat terrein betreedt, daarop metingen verricht dan wel daarin opgravingen doet. Voor zover een rechthebbende hierdoor schade lijdt, wordt hem deze door de Staat vergoed. Rechtsvorderingen tot vergoeding van deze schade staan ter kennisneming van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het terrein of het grootste gedeelte daarvan gelegen is.

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Desgevraagd krijgt de opgraver toegang tot roerende monumenten die zijn gevonden bij een opgraving waartoe hij op grond van de bepalingen van deze wet bevoegd was of worden deze hem voor wetenschappelijk onderzoek tijdelijk ter beschikking gesteld.

Artikel

47

Artikel

48

De gerechtigden tot een roerend monument als bedoeld in artikel 47 zijn gehouden het monument gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het vorige artikel bedoelde aangifte ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.

Artikel

49

Hoofdstuk

VI

Artikel 50

Vervallen

Artikel 51

Vervallen

Artikel 52

Vervallen

Artikel 53

Vervallen

Artikel 54

Vervallen

Artikel 55

Vervallen

Hoofdstuk

VII

Handhaving en strafbepalingen

Artikel

56

Artikel

58

Hoofdstuk

VIII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

59

Artikel

60

De Monumentenwet (Stb. 1961, 200) wordt ingetrokken.

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

Beslissingen die op grond van artikel 23, tweede lid, van de Monumentenwet (Stb. 1961, 200) zijn genomen behouden hun geldigheid na de intrekking van die wet. Artikel 61, tweede lid, van deze wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

65

Artikel

66

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

67

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

68

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

69

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

70

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

71

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

72

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

73

Deze wet kan worden aangehaald als Monumentenwet met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, E. H. T. M. Nijpels
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes