Wet van 8 augustus 1989, houdende regelen ten aanzien van de jeugdhulpverlening

Wet op de jeugdhulpverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de totstandkoming te bevorderen van een samenhangend aanbod van jeugdhulpverlening van goede kwaliteit en afgestemd op de behoefte en daartoe een uniforme regeling te treffen inzake de planning en begrotingsfinanciering van voorzieningen van jeugdhulpverlening en de daarop betrekking hebbende steunfuncties, de bevoegdheden van de onderscheiden overheden terzake te regelen, alsmede de Beginselenwet voor de kinderbescherming in te trekken en enige andere wetten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

3a

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Bij de beleidsvorming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de pluriformiteit van de samenleving en worden met inachtneming van waarborgen voor deugdelijkheid, doelmatigheid en democratisch functioneren eigen initiatief en verantwoordelijkheid van de burgers bevorderd.

Artikel

7

Hoofdstuk

II

Planning

§

1

Rijksplanning

Artikel

8

Artikel

9

§

2

Provinciale planning

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Gedeputeerde staten zenden jaarlijks vóór 1 juli aan Onze ministers een overzicht van de kosten van de regionale voorzieningen en de samenwerkingsverbanden in de onderscheiden regio’s over het afgelopen kalenderjaar.

Artikel

13

Hoofdstuk

III

Samenwerking

§

1

Het samenwerkingsverband

Artikel

14

Artikel

15

Het samenwerkingsverband heeft de volgende taken:

  • a.

    de uitwisseling van informatie omtrent de inhoud van de door de deelnemende uitvoerders geboden voorzieningen;

  • b.

    het aanleggen en bijhouden van een overzicht van de in de regio aanwezige voorzieningen;

  • c.

    het informeren van derden over de in de regio aanwezige voorzieningen;

  • d.

    het op elkaar afstemmen van de werkzaamheden van de deelnemende uitvoerders, alsmede het maken van afspraken over de bijdrage die de Riagg’s aan de jeugdhulpverlening in de regio zullen leveren;

  • e.

    het maken van afspraken over de ondersteuning van voorzieningen en derden in de regio door wie een probleem of stoornis bij een jeugdige wordt onderkend of gesignaleerd;

  • f.

    het, rekening houdende met de in onderdeel d bedoelde bijdrage van de Riagg's, geven van adviezen aan het provinciale bestuur met betrekking tot de planning ten aanzien van regionale voorzieningen;

  • g.

    het in stand houden van een jeugdhulpadviesteam.

Artikel

16

§

2

Het jeugdhulpadviesteam

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Het jeugdhulpadviesteam heeft in zijn regio, onverminderd het overigens bij deze wet bepaalde, in ieder geval de volgende taken:

  • a.

    het op verzoek van een uitvoerder stellen of doen stellen van een diagnose en het geven van een oordeel over de meest aangewezen behandeling in gevallen waarin sprake is van een zo ingewikkelde problematiek dat multidisciplinaire oordeelsvorming wenselijk is en de tot dusver geboden hulp onvoldoende resultaat heeft gehad;

  • b.

    het op verzoek van een plaatsende instantie uitbrengen van advies over de vraag welke hulpverlening voor een jeugdige de meest aangewezene is te achten;

  • c.

    het op verzoek van de rechter, bij de toepassing van artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of van titel VIIIA van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht, uitbrengen van advies over de vraag welke hulpverlening voor een jeugdige de meest aangewezene is te achten;

  • d.

    het registreren van de gegevens, bedoeld in artikel 32.

Artikel

20

De deelnemers aan het samenwerkingsverband stellen aan het jeugdhulpadviesteam op diens verzoek de deskundigen ter beschikking die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 19, onder a, b en c, bedoelde taken.

Artikel

21

§

3

Gezamenlijk opname-, hulpverlenings- en hulpverlenersbeleid

Artikel

22

Hoofdstuk

IV

Voorwaarden voor hulpverlening

Artikel

23

Hulpverlening vindt plaats in de minst ingrijpende vorm, zo dicht mogelijk bij de plaats waar de jeugdige duurzaam verblijft en gedurende een zo kort mogelijke periode en voldoet ook overigens aan de eis dat zij voor de jeugdige de meest aangewezene is te achten.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Provinciale staten stellen regels omtrent de indiening en de wijze van behandeling van verzoeken om erkenning.

Artikel

29

Artikel

30

De plaatsende instantie draagt er zorg voor dat de hulpverlening die voor de jeugdige overeenkomstig artikel 29, eerste lid, aangewezen wordt geacht, wordt gerealiseerd. De hulpverlening vindt plaats in de regio waarin de jeugdige duurzaam verblijft, tenzij hulpverlening buiten de regio het meest aangewezen is te achten of in de regio geen plaats voor de jeugdige beschikbaar is.

Artikel

31

Artikel

32

De plaatsende instantie doet aan het jeugdhulpadviesteam van de regio van zijn werkgebied en aan Onze ministers schriftelijk mededeling van de aanvang en beëindiging van secundaire hulpverlening van een type, genoemd in artikel 1, tweede lid, onder a, b of c. Deze mededeling aan Onze ministers bevat gegevens, welke benodigd zijn voor de uitvoering van hoofdstuk VII en geschiedt onmiddellijk en door middel van een door hen vastgesteld formulier.

Artikel

33

Artikel

34

Hoofdstuk

IVA

Advies- en meldpunten kindermishandeling

Artikel

34a

Artikel

34b

Een advies- en meldpunt kindermishandeling werkt, onverminderd artikel 35, eerste lid, volgens een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde werkwijze, waarbij nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de in artikel 34a genoemde taken. Bij of krachtens deze maatregel worden voorts regels gesteld omtrent de samenwerking met de raad voor de kinderbescherming, alsmede omtrent de gevallen waarin het bekendmaken van de identiteit van de persoon die de kindermishandeling of een vermoeden daarvan heeft gemeld of van de persoon van wie informatie in het kader van het onderzoek is verkregen, achterwege kan blijven.

Artikel

34c

Artikel

34d

Artikel

34e

Hoofdstuk

V

Kwaliteit

Artikel

35

Hoofdstuk

VI

Subsidiëring

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

36a

§

2

Subsidiëring van steunfuncties en landelijke voorzieningen

Artikel

37

§

3

Subsidiëring door de provincies

Artikel

38

§

4

Bijzondere regels inzake pleegzorg

Artikel

39

Een uitvoerder van een voorziening voor pleegzorg verstrekt overeenkomstig artikel 40, aan een pleeggezin subsidie voor de verzorging en opvoeding van een jeugdige, indien:

  • a.

    de jeugdige daadwerkelijk in het pleeggezin wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract, overeenkomstig een door Onze ministers vast te stellen model;

  • b.

    ook overigens wordt voldaan aan het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Artikel

40

Hoofdstuk

VII

Bijdrage in de kosten van hulpverlening

Artikel

41a

Artikel

41b

Artikel

41c

Artikel

41e

Dit artikel is niet gepubliceerd.

Artikel

41f

Artikel

41g

Artikel

41h

Degene die belast is met de vaststelling van de bijdrage deelt de bijdrageplichtige schriftelijk mede welke bijdrage is verschuldigd en binnen welke termijn het verschuldigde bedrag telkens moet worden voldaan.

Artikel

41i

Hoofdstuk

VIII

Inzage in en het bewaren en vernietigen van bescheiden

Artikel

42

Een uitvoerder en een plaatsende instantie verstrekken aan de jeugdige desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden die deze met betrekking tot de jeugdige onder zich hebben.

Artikel

42a

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op jeugdigen die verblijven in een inrichting.

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

44a

Artikel

44b

Artikel

45

Hoofdstuk

VIII A

Cliëntenraden

Artikel

45a

Artikel

45b

De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor de inrichtingen voor justitiële kinderbescherming, bedoeld in hoofdstuk XIV van deze wet.

Artikel

45c

Artikel

45d

Artikel

45e

Artikel

45f

Artikel

45g

Artikel

45h

De uitvoerder en de voogdij- en gezinsvoogdij-instelling stellen jaarlijks een schriftelijk verslag op over de wijze waarop door hen dit hoofdstuk is toegepast.

Artikel

45i

Artikel

45j

Hoofdstuk

IX

Klachtrecht

Artikel

46

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    klager: degene die als zodanig is aangewezen in de regeling bedoeld in artikel 48 eerste lid, doch in ieder geval de jeugdige, diens ouders, voogd, stiefouder, pleegouders en degenen die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefenen;

  • b.

    gedraging: enig handelen of nalaten alsmede het nemen van een besluit dat gevolgen heeft voor een jeugdige, diens ouders, voogd, stiefouder, pleegouders of degenen die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefenen.

Artikel

47

De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor de behandeling van klachten betrekking hebbende op een inrichting.

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Door of namens een klager die op grond van artikel 48, vierde lid, een klacht heeft ingediend kan bij de bevoegde provinciale klachtencommissie een klacht worden ingediend over:

  • a.

    de inhoud van de mededeling, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, of het ontbreken van de mededeling;

  • b.

    het bij de behandeling van een klacht handelen in strijd met de klachtenregeling, bedoeld in artikel 48.

Artikel

51

Artikel

52

Hoofdstuk

X

Experimenten

Artikel

53

Hoofdstuk

XI

Toezicht en informatie

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Hoofdstuk

XII

Artikel

57

Vervallen

Artikel

58

Vervallen

Artikel

59

Vervallen

Hoofdstuk

XIII

Voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

61a

Een voogdij-instelling zorgt voor de minderjarige ten aanzien van wie zij met de voorlopige voogdij is belast.

Artikel

62

Onze Minister van Justitie kan regels of nadere regels stellen ten aanzien van:

  • a.

    de indiening van en de beslissing op een verzoek om aanvaarding;

  • b.

    de onderwerpen, genoemd in artikel 37, tweede lid.

Artikel

63

Vervallen

Artikel

64

Indien een instelling niet meer voldoet aan het bij of krachtens de wet bepaalde, dan wel indien aan haar activiteiten naar het oordeel van Onze Minister van Justitie geen behoefte meer bestaat, kan Onze Minister van Justitie de aanvaarding intrekken.

Hoofdstuk

XIV

Inrichtingen voor justitiële kinderbescherming

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Bij algemene maatregel van bestuur worden met het oog op een goede kwaliteit van de voorzieningen, bedoeld in artikel 65, regelen gesteld, welke voor de onderscheiden categorieën van voorzieningen verschillend kunnen zijn. De regelen kunnen betrekking hebben op de onderwerpen, bedoeld in artikel 35, eerste lid.

Artikel

70

Vervallen

Artikel

71

Vervallen

Artikel

72

Vervallen

Artikel

73

Vervallen

Artikel

74

Vervallen

Artikel

75

Vervallen

Artikel

76

Vervallen

Artikel

77

Vervallen

Artikel

78

Vervallen

Artikel

79

Vervallen

Artikel

80

Vervallen

Hoofdstuk

XV

College van advies voor de justitiële kinderbescherming

Artikel

81

Vervallen

Artikel

82

Vervallen

Artikel

83

Vervallen

Artikel

84

Vervallen

Hoofdstuk

XVI

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

85

Vervallen

Artikel

86

Vervallen

Artikel

87

Een erkenning als Riagg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt bij een met redenen omkleed besluit ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met deze wet.

Artikel

87a

Vervallen

Artikel

88

Artikel

89

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

90

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

91

Vervallen

Artikel

92

Artikel

93

Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de jeugdhulpverlening.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes

Bijlage

behorende bij de Wet op de jeugdhulpverlening

I

Primaire hulpverlening

1. Jongerenadviescentra, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan jeugdigen met maatschappelijke of emotionele problemen open opvang bieden, behandeling en begeleiding en adviezen verstrekken;

2. kindertelefoons, waaronder worden verstaan voorzieningen die op aan hen voorgelegde vragen en problemen van jeugdigen ingaan en de jeugdigen zo nodig verwijzen naar andere hulpverleningsinstanties, een en ander uitsluitend per telefoon;

3. instellingen voor spel- en opvoedingsvoorlichting, waaronder worden verstaan voorzieningen die voorlichting en advies geven aan instellingen en instanties ter ondersteuning van hun betrokkenheid bij de opvoeding en vorming van jeugdigen in het primaire leefmilieu;

4. advies- en meldpunten kindermishandeling, waaronder worden verstaan voorzieningen die de taken, genoemd in artikel 34a, uitoefenen.

II

Secundaire hulpverlening

1. Voorzieningen voor crisisopvang, waaronder worden verstaan tehuizen voor voorlopige opneming van en hulpverlening gedurende dag en nacht aan jeugdigen die onverwijld moeten worden opgenomen in afwachting van een beslissing omtrent de meest aangewezen vorm van hulpverlening dan wel in afwachting van hun definitieve bestemming;

2. observatietehuizen, waaronder worden verstaan tehuizen voor onderzoek naar de persoonlijkheid van jeugdigen ten einde te bezien welke hulpverlening de meest aangewezene moet worden geacht, alsmede verzorging gedurende dag en nacht wordt geboden;

3. tehuizen voor opvoeding en verzorging, waaronder worden verstaan tehuizen waarin aan jeugdigen gedurende dag en nacht opvoeding en verzorging wordt geboden in verband met problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard die hun ontwikkeling naar volwassenheid ongunstig beïnvloeden;

4. tehuizen voor buitengewone behandeling, waaronder worden verstaan tehuizen waarin jeugdigen gedurende dag en nacht worden behandeld in verband met hun problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard die hebben geleid tot sociaal onaanvaardbaar gedrag;

5. gezinshuizen, waaronder worden verstaan tehuizen als bedoeld onder 3, waarbij zoveel mogelijk een normale leef- en gezinssituatie wordt benaderd en waarbij de hulpverlening in belangrijke mate is gericht op het primaire leefmilieu van de jeugdigen;

6. instellingen voor therapeutische gezinsverpleging, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan zeer moeilijk opvoedbare jeugdigen in pleeggezinnen intensieve steun en begeleiding door een gespecialiseerd maatschappelijk werker bieden;

7. instellingen voor begeleid wonen, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan zelfstandig gehuisveste jeugdigen begeleiding bieden, gericht op zelfstandig functioneren;

8. voorzieningen voor pleegzorg, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan jeugdigen opneming in een pleeggezin bieden en aan pleegkinderen, pleegouders en (stief)ouders begeleiding bieden met betrekking tot opvoeding en verzorging van de pleegkinderen;

9. adviesbureaus voor de jeugd en gezin, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan jeugdigen en ouders psycho-sociale adviezen en begeleiding bieden;

10. centrales voor pleeggezinnen, waaronder worden verstaan voorzieningen die de plaatsing van jeugdigen in pleeggezinnen voorbereiden;

11. dagcentra voor schoolgaande jeugd, waaronder worden verstaan voorzieningen die buiten schooltijd begeleiding bieden aan schoolgaande kinderen wier functioneren door psycho-sociale problemen wordt belemmerd, alsmede aan hun (stief)ouders;

12. medische kindertehuizen, waaronder worden verstaan tehuizen waarin aan jeugdigen wier lichamelijke of geestelijke gezondheid is aangetast of in ernstige mate wordt bedreigd geneeskundige behandeling, daaronder begrepen geneeskundig onderzoek en observatie door artsen in samenwerking met andere deskundigen, alsmede verpleging en verzorging gedurende dag en nacht, wordt geboden;

13. medische kleuterdagverblijven, waaronder worden verstaan voorzieningen waarin aan jeugdigen bij wie een stoornis in de ontwikkeling is opgetreden of dreigt op te treden ten gevolge van een samenloop van lichamelijke of geestelijke en maatschappelijke factoren, hulp wordt geboden, bestaande uit:

  • a.

    het noodzakelijke geneeskundige onderzoek en de noodzakelijke geneeskundige behandeling door een kinderarts in samenwerking met andere deskundigen, alsmede verzorging gedurende de dag of een gedeelte daarvan;

  • b.

    begeleiding van het gezin waartoe het kind behoort.

III

Tertiaire hulpverlening

1. Internaten voor zeer intensieve behandeling, waaronder worden verstaan tehuizen waarin aan jeugdigen met zeer zware gedragsproblemen, al dan niet gepaard gaande met psychotische of neurotische stoornissen, behandeling wordt geboden, alsmede verpleging en verzorging gedurende dag en nacht;

2. tuchtscholen, waaronder worden verstaan tehuizen uitsluitend bestemd voor jeugdigen aan wie de straf van jeugddetentie, bedoeld in artikel 77h, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd of die ingevolge een beslissing van de rechter op grond van artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek daar worden geplaatst.