Artikel
1
1
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
Onze ministers: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Justitie;
-
b.
jeugdige: een persoon die:
-
1°.
de meerderjarigheidsleeftijd nog niet heeft bereikt,
-
2°.
de meerderjarigheidsleeftijd heeft bereikt en ten aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of
-
3°.
de meerderjarigheidsleeftijd, doch nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt, en voor wie voortzetting van jeugdhulpverlening, die was aangevangen vóór het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd, noodzakelijk is, voor wie, na beëindiging van jeugdhulpverlening die was aangevangen vóór het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd, binnen een termijn van een half jaar hervatting van jeugdhulpverlening noodzakelijk is;
-
4°.
de meerderjarigheidsleeftijd, doch nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt, en voor wie hulpverlening, anders dan bedoeld onder 3°, door een voorziening van ambulante hulpverlening noodzakelijk is of voor wie, met inachtneming van artikel 25, hulpverlening door een voorziening van residentiële of semi-residentiële hulpverlening noodzakelijk is;
-
1°.
-
c.
jeugdhulpverlening: activiteiten gericht op het bij jeugdigen voorkomen, verminderen of opheffen van problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard die hun ontwikkeling naar volwassenheid ongunstig kunnen beïnvloeden;
-
d.
voorziening: een aanbod van jeugdhulpverlening;
-
e.
steunfunctie: een aanbod van ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van jeugdhulpverlening;
-
f.
experiment: het in of ten behoeve van voorzieningen ontwikkelen en in de praktijk beproeven van nieuwe en het verbeteren van bestaande methoden, werkvormen of hulpmiddelen;
-
g.
uitvoerder: degene die een voorziening in stand houdt;
-
h.
pleeggezin: een gezin van anderen dan de ouders of stiefouder van een jeugdige waarin de jeugdige wordt verzorgd en opgevoed;
-
i.
voogdij-instelling: een op grond van artikel 60, eerste lid, onder a, als zodanig aanvaarde rechtspersoon;
-
j
. gezinsvoogdij-instelling: een op grond van artikel 60, eerste lid, onder b, als zodanig aanvaarde rechtspersoon;
-
k.
instelling: een voogdij- of een gezinsvoogdij-instelling;
-
l.
inrichting: een voorziening als bedoeld in artikel 65;
-
m.
rijksinrichting: een inrichting die door Onze Minister van Justitie in stand wordt gehouden;
-
n.
particuliere inrichting: een inrichting die door Onze Minister van Justitie wordt gesubsidieerd;
-
o.
plaatsende instantie: een instantie als bedoeld in artikel 27;
-
p.
regio: een regio als bedoeld in artikel 4;
-
q.
samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 14;
-
r.
jeugdhulpadviesteam: een team als bedoeld in hoofdstuk III;
-
s.
beroepskracht: degene die op grond van een overeenkomst of aanstelling tegen een beloning werkzaam is;
-
t.
maatregel van justitiële kinderbescherming: een beslissing van de rechter of van de officier van justitie als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of de vijfde afdeling van de zesde titel van het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waardoor een ouder of voogd, - anders dan in verband met beëindiging van het huwelijk of scheiding van tafel en bed - in zijn gezag over een jeugdige wordt beperkt of dit gezag aan hem wordt ontnomen, alsmede de beslissingen genomen in verband met een zodanige beslissing en voorts de straffen en maatregelen, bedoeld in artikel 77h van het Wetboek van Strafrecht;
-
u.
Riagg: een instelling die als zodanig is toegelaten op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
-
v.
verwerken van persoonsgegevens: verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens.
-
v.
cliëntenvertrouwenspersoon: persoon die bij een voorziening of instelling werkzaam is om, onafhankelijk van het bestuur en van personen in dienst van de uitvoerder of de instelling aan jeugdigen op hun verzoek advies en bijstand te verlenen in aangelegenheden samenhangend met de aan hen geboden hulpverlening.
2
De jeugdhulpverlening wordt onderscheiden in de volgende typen:
-
a.
pleegzorg: hulpverlening bestaande uit het bieden van opneming in een pleeggezin en de daarmee verband houdende begeleiding van pleegkinderen, pleegouders, ouders en stiefouders;
-
b.
residentiële hulpverlening: hulpverlening waarbij een jeugdige wordt opgenomen in een tehuis waarin dag en nacht hulp wordt geboden;
-
c.
semi-residentiële hulpverlening: hulpverlening waarbij een jeugdige regelmatig gedurende een deel van een etmaal in een daartoe bestemde inrichting verblijft;
-
d.
ambulante hulpverlening: hulpverlening, anders dan bedoeld onder a, b of c.