Besluit van 22 december 1989, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, houdende vaststelling van een gemiddeld premiepercentage voor de Werkloosheidswet dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds en voor de Ziektewet

Besluit ex artikel 9 Algemene Ouderdomswet enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 december 1989, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, nr. SZ/SVW/89/6613;
De Raad van State gehoord (advies van 15 december 1989, nr. W12.89.0698);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 december 1989, nr. SZ/SVW/897036;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Voor de toepassing van

wordt het deel van de premie op grond van de Werkloosheidswet (Stb. 1987, 93) dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds, vastgesteld op een gemiddeld percentage van 0,50 voor het deel dat door de werknemer is verschuldigd en de premie op grond van de Ziektewet (Stb. 1987, 88) vastgesteld op een gemiddeld percentage van 1,20 voor het deel dat door de werknemer is verschuldigd.

Artikel

3

Voor de toepassing van artikel 61, eerste lid, van de Ziektewet wordt de premie op grond van de Ziektewet vastgesteld op een gemiddeld percentage van 1,20% voor het deel dat door de werknemer is verschuldigd en op een gemiddeld percentage van 7,25% voor het deel dat door de werkgever is verschuldigd.

Artikel

4

Het koninklijk besluit van 19 februari 1988, Stb. 94, wordt ingetrokken.

Artikel

5

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1990. Indien het Staatsblad, waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1989, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 1990.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. de Vries
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin